Hij wisselt van lichaam en leven met zijn buurman. Pakt een metro in Bilbao naar een onbekende man, in een onbekende buitenwijk. Danst op een pulserende beat. En vooral: hij zit alleen, opgesloten in zijn eigen binnenwereld. De bonk, dat tijdens het Amsterdam Fringe Festival in theater Perdu te zien is, is een intrigerende solovoorstelling over iemand die als queer houvast probeert te zoeken in een wereld waarin hij wordt afgewezen, nagekeken, buiten de norm valt.

Sterk is de lichaamstaal van performer Niels van Heijningen, die samen met auteur Tine Tabak het jonge makersduo Bunqer vormt. Hij lijkt steeds net niet samen te vallen met zijn fysiek. Alsof niet hij de stappen zet, maar de stappen hem zetten. Alsof niet hij met zijn ogen schichtig heen en weer schiet, maar zijn ogen hem de ruimte in slingeren. Dat hoekige, vervreemdende bewegingsmateriaal voedt de ongrijpbare anekdotes, die als losse mozaïekstukjes steeds een klein fragment van dit personage onthullen.

Vooral blijft er veel ongezegd, oningevuld, te raden over. Bunqer wil fysiek ingestoken spel combineren met door tekst gedreven scènes en zo ‘het denkende lichaam en de avontuurlijke geest’ met elkaar verbinden.

De bonk is een half uur durende voorstelling die je opzadelt met een unheimisch gevoel en flarden aan informatie, en vervolgens een groot beroep doet op de toeschouwer om zelf verbanden te leggen en de witregels in te vullen. Dat is een grote kwaliteit van dit werk, al had iets meer houvast de zeggingskracht van de voorstelling ontegenzeggelijk vergroot. De afstand wordt op wel heel veel manieren gesorteerd, en bruggen om die afstand te slechten worden nauwelijks geslagen.

Het weirde, duistere decor, met rotsachtige objecten en een televisiescherm waarop soms live-beelden worden afgespeeld (alsof het camerabeelden in een cel zijn), het vooral in zichzelf gekeerde spel en de losse tekstflarden die steevast afgemeten en monotoon over zijn lippen komen, zijn afzonderlijk zonder meer intrigerend, maar voelen in combinatie met elkaar ook wat rood-op-rood.

Gaandeweg rijst het vermoeden dat de vragen die de solo oproept – wie is deze jongen, wat drijft hem, waar snakt hij naar en droomt hij van? – dezelfde vragen zijn die dit personage zichzelf stelt. In de anekdotes, die het midden lijken te houden tussen fantasieën, verlangens en herinneringen, zoekt hij naar antwoorden, naar richting en houvast.

Uiteindelijk vindt hij bevrijding, zo lijkt het, ergens tussen dansen en de dood.

Foto: Annelies Verhelst