Regisseur Michel Sluysmans wilde al lang De Meeuw van Anton Tsjechov op de planken brengen, maar hij vond het meer dan 125 jaar oude stuk net iets te oubollig en met te veel personages. En hij vond het einde onbevredigend. Daarom vroeg hij Ilja Leonard Pfeijffer, huisauteur van het Maastrichtse gezelschap, om een bewerking te maken naar hier en nu. Pfeijffer schreef er ook een vijfde bedrijf bij. (meer…)
Als een gorilla in een kooi, op de knokkels van zijn handen en op zijn knieën, beweegt de reus van de retorica heen en weer in zijn krappe grauwe hok. De advocaat repeteert zijn laatste pleidooi, zichzelf aanwijzingen gevend in de overtuiging dat hij de ondergang waar hij op afstevent nog altijd zelf regisseert. Zelfverzekerd, nog wel, nog net, een alfamannetje in een territorium dat kleiner en kleiner wordt, de kroonprins van een land dat al niet meer bestaat. Buiten zijn blikveld echoot zijn jongere broer nog de bewegingen.
Gebaseerd op de ondergang van advocatenfamilie Moszkowicz schreef Ilja Leonard Pfeijffer volgens de aankondiging een ‘Shakespeareaans koningsdrama’ voor Toneelgroep Maastricht, en met die typering is niets teveel gezegd. Hij schreef een tragedie in vijf volle bedrijven die net als bij Shakespeare op momenten heel raak de lach toelaat – de ‘comic relief’ waarmee de tragiek zich scherper aftekent. Zijn personages zijn zich vanaf de proloog telkens bewust van het feit dat ze op een toneel staan. Op speelse manieren verwijzen ze naar de constellatie van personages en naar het publiek dat getuige is van hun openlijke of bedekte handelingen en maken de kijker actief tot bondgenoot, geheimbewaarder, getuige.
En de taal die Pfeijffer de personages in de mond legt is al even Shakespeareaans rijk. Niet alleen de personages die werkzaam zijn in de advocatuur laten hun zinnen glimmen en glanzen in welbespraakte krullen en slingers, ook schurk ‘De neus’ drukt zich, in een ander register, uit in een beeldend en inventief idioom waardoor de sinistere maatregelen waar hij mee dreigt des te dringender binnenkomen. De taal is in dit stuk het instrument waarmee de macht van de onderwereld zich uitstrekt tot de bovenwereld. Viktor Griffioen speelt het met overtuiging vanaf het moment dat hij zichzelf aankondigt met een vet handgebaar dat zijn forse reukorgaan aanduidt.
Porgy Franssen is een geknipte Bram. Met zijn stem, dictie en houding weet hij de gedragen beschaafdheid van de bekende voormalig strafpleiter heel precies te pakken, en met zijn terzijdes en blikken naar het publiek weet hij als mens contact te maken met de zaal. Dries Vanhegen is als broer Mordechai de andere troef. Hij is de exuberante losbol tegenover de gepolijste beheersing, of berekening, van Bram en vader Moszkowicz (Hans Trentelman). Vanhegen is perfect gecast voor de rol met een stem die vol en rauw klinkt en het fysiek van een straatvechter onder zijn prijzige en overcomplete maatpak. ‘Opgegroeid in een emotionele hongerwinter’ woelt onder dat pak het leven waar hij niets mee kan, zijn ambitie dient alleen als brandstof voor de vlucht naar voren van zijn broer. Liggend op het bureau neemt deze broer deel aan vergaderingen, eeuwig de tweede viool spelend, zoals vader het voor zijn twee zoons heeft uitgestippeld. En in de manier waarop de vader hen als schaakstukken inzet, informatie wel aan de een, maar niet aan de ander geeft, de een voorbestemt voor de macht en de ander veroordeelt tot een eeuwig zagen aan de stoelpoten van de ander, wordt het verzet dat beide zoons gaandeweg plegen heel goed invoelbaar.
Regisseur Michel Sluysmans heeft voor een muzikale invulling gekozen. De eerste paar keren dat de Moszkowiczen zich zingend uiten heeft het nog iets weifelends. Maar wanneer Franssen als Bram tussen zijn dossiers gelaten aankondigt ‘en daarmee is het nu tijd voor een lied’ schept dat lucht. Een paar zinnen over ademsteun even verderop doen de rest. Het zingen (liederen door Vincent van Warmerdam) is vanaf dan sterker en vormt een geheel met de pianostukken van Rob Stoop.
Wat de essentie van een tragedie is, legt Bram Moszkowicz al vroeg in het stuk uit: de tragische held mag plannen maken wat hij wil om zijn noodlot af te wenden, iedere stap die hij zet leidt hem onafwendbaar dichter richting datzelfde lot. Met al zijn inzicht in de wendbaarheid van wet en waarheid is hij blind voor de kracht waarmee de personages om hem heen zijn geplande ondergang van elke grootsheid ontdoen. Zo glimmend heeft hij zichzelf opgepoetst dat hij de machinaties van anderen voor waardeloos houdt.
Foto: Ben van Duin