Achteruit spelen, ook letterlijk, van het einde niet naar het begin van een voorstelling, maar naar het begin van het einde van een voorstelling. Het klinkt moeilijk, maar deze grotezaalproductie maakt theater in zijn achteruitgang helder en hilarisch. (meer…)
Je zou kunnen zeggen dat theater een kwestie van gezamenlijk ergens in geloven is, maar je kunt net zo goed stellen dat theater een zaak van collectief ontkennen is. Geloven we dat er op de plek waar de spelers uitbeelden dat ze een deur openen een huisje staat, of ontkennen we dat er eigenlijk niets te zien is? Geloven we dat we naar de barstjes in een hechte dorpsgemeenschap kijken, of ontkennen we dat we ruim anderhalf uur naar Mourad Baaiz, Goele Derick, Claudia Kanne, Eland Peeters, Louis van der Waal, Soraya van Welsenis en Willemijn Zevenhuijzen zitten te kijken?
Ontkennen gebeurt op allerlei manieren in de nieuwe grotezaalproductie De (of vooruit, voluit: De voorstelling die moet overleven met het allerlaatste dat nog over is) van theatermaker Jetse Batelaan. De dorpelingen ontkennen zo lang mogelijk dat hun overvloedig bestaan tussen bossen, beken en velden niet langer de idylle is die ze gewend waren. Aanhoudende droogte doet de oogst mislukken, een muizenplaag tast de voorraad verder aan. Maar ze geven niet toe aan deze rauwe realiteit: ze togen dagelijks naar hun droge akkers, bouwen enorme schuren voor voorraden die er niet zullen komen en kopen dure auto’s met geld dat ze niet hebben.
Kortom: de dorpsgemeenschap in De teert op het (onhoudbare) idee dat iets pas aan de hand is, als het expliciet wordt erkend. Zo lang je je blik ergens voor afwendt, is er niks om je druk over te maken. Daarin echoot onmiskenbaar de klimaatontkenner.
Maar ook de toeschouwer in de zaal ontkent naar hartenlust. Die fantaseert moeiteloos een schuur waar in werkelijkheid hooguit wat planken overeind staan. Die hoort een plons en ziet prompt een appel in het water vallen. Die gaat welwillend naar een voorstelling waarvan er zelfs van de titel op een haar na niets meer over is.
Terwijl in het afgelegen dorp de tijd verglijdt, infiltreren twee aan lager wal geraakte toneelspelers in aftandse mascottepakken (Derick en Zevenhuijzen) in de voorstelling, op zoek naar beschutting. Daarmee introduceert Batelaan een nieuwe (meta)laag en gaat de voorstelling, zoals gebruikelijk bij hem, ook heel expliciet over theater zelf.
Want wat hebben deze buitenissige figuren met hun banale, oncomfortabele en ontheatrale problemen hier te zoeken? Geconditioneerde theatermedewerkers werken ze dan ook zo snel mogelijk naar buiten: op de theaterplanken is voor hun problemen even geen plek, hier viert de fantasie vanavond hoogtij. En het volgende hoofdstukje in het dorpsleven dient zich alweer aan.
Theater, en dus ook verbeelding, zien we graag als toevluchtsoord. Maar voor diegenen die echt in armoede leven, die geen eten of dak boven hun hoofd hebben, biedt die verbeelding geen enkele soelaas. Theater is voor hen geen tempel van de fantasie, maar een gebouw waar het warm en droog is, en waar in de kleedkamers snacks te vinden zijn. Zij zien niet wat iemand verbeeldt, ze zien wat er daadwerkelijk is. Een podium, geen dorp. Acteurs, geen personages.
Hun realiteit zal dus nooit samenvallen met de theatrale werkelijkheid. Voor hen is de utopie van deze hechte dorpsgemeenschap simpelweg onbereikbaar, verwoede pogingen ten spijt. Op hun beurt zijn de dorpelingen letterlijk blind voor elke realiteit die niet in hun schijnwerkelijkheid past: in vastbesloten ontkenning wentelen ze zich in hun onzinnige dagelijkse routines, die houvast bieden aan het construct dat ze zelf opgetuigd hebben. Ze zien de realiteit niet, zelfs al staat die voor hun neus te schreeuwen.
De ingrediënten van De zijn klassiek Batelaans: er is een verhaal waarin in principe vooral niets gebeurt, en dat wordt vervolgens actief ontregeld door rebellerende theaterwetten. Dat is zonder meer aangenaam verwarrend, al krijgt die zelfondermijning inmiddels ook iets wetmatigs, of op zijn minst voorspelbaars. Al zal dat de meeste achtjarigen in de zaal natuurlijk een zorg zijn.
Uiteindelijk komt er een moment dat de realiteit niet meer te ontkennen valt. Meestal is het dan nét te laat om er nog iets aan te doen: vaak als de catastrofe voltrokken is, kon je hem vooraf zien aankomen. Dat geldt in ieder geval voor de onfortuinlijke dorpelingen aan het einde van De. Misschien hadden zij baat gehad bij iets meer realiteitszin. Maar misschien hebben sommige mensen de omweg van de verbeelding wel nodig om de realiteit uiteindelijk toch onder ogen te zien. Jetse Batelaan laat de toeschouwers, goddank, weer vrolijk gissend achter.
Foto’s: Kurt van der Elst