Bij het uitstrooien van de as van Leen Jongewaard in de Middellandse Zee in Zuid-Frankrijk had Barrie Stevens de windrichting verkeerd ingeschat. Kreeg hij zelfs postuum nog een klap in zijn gezicht van zijn grote (voormalige) liefde. (meer…)
Het begint met kaarsen. Een onbekende vrouw steekt een enorme hoeveelheid kaarsen aan die in een grote metalen bak verzameld zijn, vooraan op het toneel. Ertussen staan gloeilampen en ernaast staat een camera, die langzaam rondjes draait. De Verlichting in drie fases.
Johan Simons, intendant bij de Münchner Kammerspiele, regisseert bij Toneelgroep Amsterdam Dantons dood. Hij lijkt daarbij min of meer te hebben geprobeerd om een Duitse voorstelling te maken, maar dan in Nederland. Het resultaat is een theatraal essay, waarbij Büchners stuk over de Franse Revolutie uit 1835 de aanleiding is voor hoogstaand gesomber over de toestand van de mens.
Om te beginnen schrapten bewerkers Matthias Günther en Tobias Staab (die het stuk onder handen namen voor Simons’ versie van dezelfde voorstelling in München eerder dit seizoen, onder anderen met Pierre Bokma in de titelrol) vrijwel al het politieke gekonkel en concentreren ze zich op het ideologische conflict tussen twee revolutionaire leiders: Danton en Robespierre. De eerste wil de republiek opzetten om een einde te maken aan het bloedvergieten van de terreur en de laatste wil de bloedige revolutie doorzetten tot er een nieuwe mens is ontstaan. Vanaf het begin is duidelijk dat de dodelijke afloop onvermijdelijk is.
Scenograaf Jan Versweyveld plaatst deze strijd in een soort buurthuis – een plek waar ruimte is voor een enorme verscheidenheid aan handelingen (zoals hij de laatste jaren veel bouwt): er is een bibliotheek, een tribune, een filmscherm, sportattributen en speelgoed; en de kaarsen maken er meteen ook een kerk van. De ruimte is modern, maar alle kostuums zijn negentiende eeuws.
Hans Kesting als Danton en Gijs Scholten van Aschat als Robespierre staan tegenover elkaar als oude boksers; wijs, vol meededogen, uitgeput, maar onverzoenlijk. De revolutie heeft hen tot schimmen gemaakt van hun vroegere zelf: Danton de zinnelijke rokkenjager, Robespierre de deugdzame puritein. Om hen heen draait Halina Reijn, die zowel Dantons emotionele vrouw Julie speelt, als zijn schalkse minnares, Robespierres meedogenloze gezel St. Just.
Deze zomer regisseerde Joost van Hezik een Dantons dood die ging over valse keuzes waar een gepolariseerde politiek je in dwingt, Simons legt het publiek een daadwerkelijk dilemma voor: volgen we Danton in zijn berusting in het menselijk tekort of luisteren we naar Robespierre die, met de woorden van Peter Sloterdijk, pleit voor een genetische revolutie waarin we datgene wat mensen doet bedriegen, stelen en moorden verwijderen en zo daadwerkelijk een nieuwe mensensoort scheppen.
Het klinkt allemaal vrij droog en de voorstelling biedt weinig theatrale tegenkracht. Hoewel de acteurs regelmatig van het podium stappen om op de eerste rij (die vervangen is door luie stoelen en banken) tussen het publiek te gaan zitten, blijft de voorstelling statig en erg afstandelijk. Toch weten Simons en zijn acteurs tegen het eind te emotioneren: Reijn die onwillig het om haar man treurende personage Julie verruilt voor de strenge St. Just, Benny Claessens die (op korrelige zwartwit video) de feitelijke werking van de guillotine uitlegt, Danton die afscheid neemt van zijn getrouwen (Bart Slegers en Dragan Bakema).
Maar ja, dan is er nog De oversteek, het community project dat Adelheid Roosen dwars door deze voorstelling heen maakt en er op diverse punten volstrekt mee in tegenspraak lijkt. Een aantal van Roosens wijkbewoners heeft op het podium een taak als kleedster, kaarsenbrander of soep-inschenker en het is mooi om dit ‘theatergrauw’ rustig te zien bewegen tussen de TA-sterren. Halverwege de voorstelling komt er echter een hele meute vanuit de zaal het toneel opgelopen, bepakt met slaapattributen en bezakt met een air van verlegen bravoure. Ongerijmd, maar niet onfraai.
Maar aan het eind, als de kaarsen gedoofd worden en Van Aschat in een prachtige eindmonoloog (geleend van Houellebecq) de mensheid ten grave draagt, verwacht je eerder een kosmische stilte dan het gezang, het ululeren en het gestommel van de chaotische menigte wijkbewoners die dan het podium op stroomt, zijn dekens uitvouwt en zich klaarmaakt voor de nacht, waartussen de acteurs hun applaus komen halen.
In de pessimistische visie van Simons, waarin het kiezen lijkt tussen menselijk doormodderen en onszelf afschaffen, lijkt er helemaal geen ruimte te zijn voor de vrolijke, kleurrijke, warme bende die Roosen hier het toneel op tovert. En dat maakt van de voorafgaande drie uur ineens ondragelijk afstandelijke theorie.
(c) Foto: Jan Versweyveld