Ze hebben niks om zich achter te verschuilen. Geen decorstukken, rekwisieten of coulissen, alleen die grote witte studioruimte in Huis Conny Janssen Danst op Katendrecht in Rotterdam, met een bescheiden arsenaal aan theaterlicht. Maar de (goeddeels) jonge gastchoreografen hebben wel de gretige dansers van het gezelschap om een kort dansstuk mee te maken, van tussen de vijftien en twintig minuten. (meer…)
Danslokaal, het project van Conny Janssen Danst waarbij jonge/nieuwe makers de kans krijgen met de dansers van haar groep aan een nieuwe choreografie te werken, is inmiddels aan zijn tiende editie. In samenspraak met Korzo en Dansateliers zijn drie choreografen uitgekozen die met hun creaties na de première op de Nederlandse Dansdagen op tournee gaan.
Remy Tilburg is al sinds 2014 als danser aan het gezelschap van Conny Janssen verbonden, maar profileert zich ook als choreograaf. De eerste van de gepresenteerde werken (nazoeken leert: Debussy’s Dream– het programma noch de website vermelden titels) is van zijn hand en wordt door drie danseressen vertolkt.
Na een korte solo laat de eerste danseres via een zee van golvende blauwe banen twee alter ego’s geboren worden: beiden dragen een kostuum dat vrijwel identiek is aan dat van de eerste danseres, met als toevoeging een met juwelen bezet hoofddeksel dat ook de mond bedekt.
Ze voeren een aantal korte duetten uit, aanvankelijk met een licht martiaal karakter. Later voegen zij daar een tegenkant aan toe, met soepele bewegingen vanuit de heupen. De danseressen richten zich hoofdzakelijk tot elkaar en niet tot het publiek, waardoor de duetten de indruk geven eerder te verwijzen naar een ballroom dan naar een podium.
De korte scènes worden voorzien van opvallende lichteffecten in uitgesproken kleuren, waardoor het gefragmenteerde karakter van de choreografie extra onderstreept wordt. Tilburg lijkt opzettelijk te willen vermijden om een sluitend verhaal te vertellen.
Dovydas Strimaitis daarentegen lijkt het omgekeerde te beogen in zijn solo Hairy 2.0 voor één danseres: de hele choreografie is gebaseerd op het principe van één met minimale variaties herhaalde beweging, zo vaak herhaald dat het de pijngrens dreigt te overschrijden. De herhaling van de beweging in deze choreografie heeft echter niets te maken met minimal dance, maar roept meer associaties op met punk headbanging, te meer daar de danseres gekleed gaat in zwart glanzend materiaal.
Ze start voorovergebogen, haar lange haar slepend over de vloer en beweegt gedurende lange tijd haar bovenlijf van links naar rechts in een wijde boog op een dwingend en onveranderlijk ritme. Ze brengt eindelijk een onverwachte stop aan, om vervolgens door te gaan in een rustiger tempo, zich af en toe verplaatsend met een rol over de vloer. Gaandeweg keert ze terug naar het obsessieve ritme van het begin. Het applaus voor deze choreografie gold misschien net zo zeer voor de niet geringe fysieke prestatie als wel de artistieke impact ervan.
Zino Schats choreografie Soma begint met wat de componist Charles Ives een unanswered question zou noemen: een van de vier dansers komt dicht voor het publiek staan, de andere drie achter hem wachten af wat hij te berde zal brengen, maar zijn vraag of opmerking krijgen wij niet te horen. In plaats daarvan breekt een hevige discussie los tussen de vier mannen. Een hevige discussie, in dansvorm weliswaar. De dansers, samen een vriendengroep, argumenteren, proberen te overtuigen, maken bezwaren, corrigeren en dit allemaal in het hoge tempo dat de hectiek van het moderne leven karakteriseert.
Ook al hebben we te maken met een viertal cis-mannen, ze verzanden toch niet in een spel van agressieve competitie: hun vriendschap is gelaagd en na hun heftige en zeer betrokken discussies volgt een scène vol van vloeiend, golvend en soepel samenzijn waarbij het viertal gezamenlijk opereert en elkaar ondersteunt, maar ook verbetert of vooruithelpt. Het draaipunt in dit proces wordt gevormd door de solo van een van de dansers, de tegenpool van degene die de vraag opgeroepen heeft aan het begin van de voorstelling: die solo kan nog het best gedefinieerd worden als een gedanste ‘monoloog’.
Ondanks Schats achtergrond in de hiphop verwijst de choreografie nauwelijks naar dat idioom. Hij kiest voor een snelle opeenvolging van contrasterende poses met een hoge spiertonus, poses die verwijzen naar denkprocessen en monologues intérieurs. Bij bepaalde combinaties is het bijna mogelijk om de tekst te horen, zo betekenisvol is het dansidioom uitgewerkt en zo innerlijk betrokken voeren de dansers deze choreografie uit. Aldus wordt een proces in dans geportretteerd van jaren van mannenvriendschap en samenzijn in al zijn complexe facetten. Een voorstelling die kan gelden als een verrijking van het moderne dansrepertoire.
Foto: Salih Kilic