Bravoure, dacht je. Vrolijke bluf van een viertal overmoedige jonge theatermakers: Lisa Verbelen, Sanne Vanderbruggen, Judith de Joode en Benjamin Moen. Begin twintig waren ze toen ze debuteerden met BOG. Een poging het leven te herstructureren, een sprankelende voorstelling die precies dát deed: proberen greep op het bestaan te krijgen, met taal als belangrijkste tool. (meer…)
Moet je theatercollectief BOG nu meester noemen in de filosofie, of meester in de retorica? BOG doet eigenlijk precies wat het altijd doet. En precies in die herhaling en dat ritme schept het collectief de denkruimte voor reflectie. Voortdurend rommelend in dat tussengebied van twee extremen – abstract/concreet, hoogdravend/bijdegronds, poëtisch/prozaïsch – tonen deze taalkunstenaars ons wat toneel kan en moet: de geest trainen, strelen en prikkelen. Een theatrale lezing van hun nieuwe tekst DAM confronteert ons in schijnbaar luchtige zinnen met onze menselijkheid: het onvermogen ons te bekommeren om dat wat zich buiten ons gezichtsveld bevindt.
‘Zijn de twee minuten al begonnen? Tellen die klokslagen eigenlijk mee voor de twee minuten stilte? Ja dan zijn we dus al begonnen. Godver. Ho, dat is vloeken in de stilte. Denk aan de overledenen. O-ver-le-de-nen… Prince. Cruijff. Mag dat ook? Kut, ik ken niemand die in die oorlog overleden is. Voel ik wel genoeg?’
Herdenken onder tijdsdruk is moeilijk. Je gedachten laten zich nu eenmaal moeilijk richten. Zodra het richten een plicht is, schieten ze alle kanten op. Van ‘Hitler’ en ‘oorlog’ naar ‘macaroni’ en ‘bakpapier’. En nu de generatie die de Tweede Wereldoorlog nog heeft meegemaakt (en dus concrete gedachten om te denken heeft daar op de Dam) aan het uitsterven is, her-denken wij de verhalen van anderen. En zo denken we stiekem allemaal aan iets anders. De een denkt aan een soldaat, de ander aan zijn vriend Ron die er dit jaar voor het eerst niet meer bij is. BOG legt de schoonheid bloot van een generatie herdenkers die o zo graag wil herdenken, maar niet precies meer weet hoe. Zijn we misschien juist één in dat collectieve, verwoede proberen?
Het collectief BOG, bestaande uit theatermakers Benjamin Moen, Lisa Verbelen, Sanne Vanderbruggen en Judith de Joode, beroept zich voor zijn voorstellingen op een vaste groep gedachtedonateurs. Een geruime vijftig vrienden uit het BOG-bestand gaven gehoor aan de oproep twee vragen te beantwoorden: ‘Waar denk je aan tijdens de twee minuten stilte op 4 mei?’ en ‘Waar zou je, los van deze herdenking, ook collectief twee minuten stil voor willen zijn?’ Voor Theater na de Dam – met ruim tachtig voorstellingen door heel Nederland na de dodenherdenking – smeedde Sanne Vanderbruggen deze verhalen om tot de prachtige tekst DAM.
Met DAM schrijft Vanderbruggen een tekst met een komische noot en op een luchtige toon, die uitblinkt in ritme. Komisch is de tekst als het stappenplan bij een terroristische aanslag gevolgd wordt door de teleurstelling om een gesmolten Snickers. Ritmisch is de tekst in de zinnen: ‘Iedereen staat stil. Behalve de duiven die weten van niks.’ Zeg de zin eens hardop en hoor hoe prachtig dat metrisch loopt: Be-hál-ve de duí-ven die wé-ten van níks. De acteurs weten dat zinnenritme in hun dictie steeds loepzuiver te treffen. En daarmee zorgen ze ervoor dat er geen lach ongelachen blijft en geen zin ongehoord.
Maar het belangrijkste dat de tekst van BOG doet: hij troost. En dat doet hij door het heilige met het alledaagse te verbinden, alsof daar geen onderscheid tussen zou bestaan. ‘…met een hoofddoek, met een keppeltje, met een poncho…’ Alsof er tussen die kledingstukken geen onderscheid zou bestaan. ‘…Al Qaida, Al-Nusra, El Paso…’ Alsof die woorden slechts even grote rimpelingen zijn in het ondermaanse bestaan.
Misschien slecht BOG eindelijk de aloude vete tussen de wijsbegeerte en de sofistiek en schept zo een filosofische retorica. En schrijft het met DAM een oefening in niet-vergeten en een oefening in nederigheid. BOG laat ons zien wat het toneel bij uitstek kan: de geest scherpen en ons zo met een milde blik de wereld tegemoet laten treden.
Foto: Jorn Heijdenrijk