‘Zelfs de acteur die mij speelt weet niet wat hij met mij aanmoet, hij schaamt zich voor mij’, snauwt Max woedend. Alleen op zijn kamer kijkt hij door het raam naar het feestje dat zijn overbuurmeisje Lisa geeft. Hij heeft een uitnodiging gekregen, maar hij gaat niet. Hij haat zichzelf en de rest van de wereld nog meer. (meer…)
‘Jij was er niet, dat is het enige wat ik weet’, bijt het personage haar vader halverwege de voorstelling toe. Het is haar goed recht: ondanks zijn beredenering (hij ‘respecteerde’ de keuze van haar moeder, was bang dat hij geen goede vader zou zijn) is dat hoe zij het als kind ervaren heeft. Hij was er niet: niet op het schoolplein, niet bij het zwemmen, gewoon: niet. That’s it.
In Daddy ontmoet een puberdochter voor het eerst haar vader. En voor het laatst: hij is ernstig ziek, en wilde voor zijn dood zijn dochter, die hij voor het laatst zag toen ze nog een baby was, nog één keer zien. Magne van den Berg schreef de dialoog, die op de speelvloer wordt aangevuld met urban danser Jinko Adams. In hypnotiserende bewegingssequenties (op composities van Michelle Samba) maakt hij het toenemend verlangen invoelbaar, maar ook de woede die beide personages nergens kwijt kunnen, het verdriet van een naderend afscheid en de onderlinge zorgzaamheid.
Zijn aanwezigheid op het podium is veruit het interessants, want de tekst van Magne van den Berg slaagt er maar mondjesmaat in dit potentiële drama tot leven te wekken. In haar gestileerde, ritmische dialoog blijven motieven, geschiedenissen en verlangens van vader en dochter veelal hangen in algemeenheden. Hij (Mike Libanon) herinnert zich hoe hij zijn dochter speelde met blokken, beschrijft schetsmatig zijn ontmoeting met haar moeder in het Vondelpark en biecht uiteindelijk een niet nader genoemde, terminale ziekte op.
Voor zijn dochter (Ayisha Siddiqi) is het allemaal nogal wat: eerst die eerste ontmoeting met haar vader, inclusief alle bijbehorende opgehoopte vragen, pijn en boosheid. En dan moet ze zich, binnen het uur dat de voorstelling duurt, ook al verhouden tot zijn naderende dood. Siddiqi speelt haar mooi gedoseerd: vaak met ingehouden woede en verdriet, en dan ineens overstelpt door emoties, zoals dat – zeker bij pubers – gaat: vrijwel altijd met de handrem erop, maar zodra die maar even losgelaten wordt meteen vol het ravijn in.
Daddy is een voortdurend spel van aantrekken en afstoten, zowel in taal als in beeld: in zijn mise-en-scènes kiest regisseur Timothy de Gilde vaak voor grote afstand tussen de personages, waardoor de woorden een lange weg te gaan hebben voordat ze de ander bereiken. Toch grijpt de voorstelling nergens echt naar de keel: daarvoor krijgen de personages te weinig reliëf. Dat is opvallend: Magne van den Berg is doorgaans juist zo goed in staat om met haar kernachtige, kaalgeslagen idiolect trefzeker tot de kern te komen en De Gilde weet haar taal vaak op precies de juiste momenten van een grote emotionaliteit te voorzien. Daarmee weekten ze al vaker zeer complexe thema’s en emoties los – met waardevolle (jongeren)voorstellingen als Game Over en God? als resultaat.
Zoals deze personages niet de tijd krijgen om elkaar te leren kennen, krijgen wij dat ook niet. Daddy krijgt daardoor minder diepte dan je gaandeweg hoopt. Wel toont de voorstelling op treffende wijze hoe ontmoeting en afscheid samenvallen in een spel van onderling aftasten – van allebei weet immers niemand hoe het nu eigenlijk moet, en doorgaans blijft het meeste ongezegd. Daddy is uiteindelijk vooral een liefdevol portret. Ondanks alle afstand verraadt Adams’ aanwezigheid een verbintenis, die zalvend is en pijn doet tegelijkertijd, en aan taal, herinneringen en het dagelijkse hier en nu ontsnapt: een verbintenis tussen ouder en kind.
Foto: Julian Maiwald