De oude ijsbaan in Domburg, Zeeland, vormt de openluchtlocatie voor Crashtest Ibsen, een marathon van drie Ibsen-klassiekers door regisseur Sarah Moeremans en tekstschrijver Joachim Robbrecht. Domburg wordt Noorwegen, een grasveld biedt uitzicht op een denkbeeldige fjord en kijk, daar staat Nora, de titelheldin uit Nora of het Poppenhuis (1879). (meer…)
In augustus 2012 bracht het Zeeland Nazomer Festival de voorstelling Coupure, naar een tekst van Heleen Verburg. De locatie was een fraai uitgelicht akkerveld bij het Zeeuwse dorp Zonnemaire. Rondom de toeschouwers een uitgestrekt landschap. De twee acteurs, Marlies Hamelynck en Bram Kwekkeboom, haalden traumatische herinneringen op aan de Watersnoodramp: de vrouw verloor haar kind en de man, havenmeester van beroep, liet te laat de waterkerende planken in de coupure (een dijkopening) zakken.
De vrouw houdt hem verantwoordelijk en hij ontkent zijn verantwoordelijkheid. Ze ontmoeten elkaar per toeval bij een bushalte. De regie destijds was van Guido Wevers, de dramaturgie van Alex Mallems. Afgelopen weekeinde, tijdens het festival Zeeland in DeLaMar, speelde de locatievoorstelling zich af in een reguliere theaterzaal, nu met Stefan Perceval als regisseur.
Zware balken verbeelden de dichte coupure. De spelers staan er bovenop, tegen een nachtblauw gekleurde achtergrond. Maar de aangrijpende magie van destijds is echter verdwenen. Toen zaten de toeschouwers dichtbij, nu ver weg, en dat kwam de verstaanbaarheid niet ten goede. Vooral Bram Kwekkebooms veel te ingehouden dictie met Zeeuws accent, alsof hij alleen maar voor zichzelf sprak, was zelfs hinderlijk. Deze ongeïnspireerde uitvoering bewijst dat je niet zomaar een locatievoorstelling binnen een reguliere schouwburgzaal kunt brengen, daarmee doe je zowel locatie als het stuk te kort. Het is vreemd te merken voor de toeschouwer dat om de een of andere reden de spelers niet écht de volledige inzet toonden.
Dan vallen ook de zwakheden van het stuk op. Er zitten eindeloos veel herhalingen in, vooral in het relaas van de vrouw die haar dochter kwijtraakt. In beeldende taal vertelt ze hoe zij en haar dochter een veilig heenkomen zoeken op zolder, het kind hoort het gebonk van drijvende meubels in de woonkamer en er zwemt zelfs een varken door de gang. Die herinneringen hebben nog niets van hun beeldende kracht verloren, maar zijn nu te uitgesponnen. Ook de woede die schuilt in Marlies Hamelyncks tekst is nog altijd intens, vooral als steeds meer blijkt dat de burgemeester en andere autoriteiten niets deden om de ramp te voorkomen. Kwekkeboom als verantwoordelijke kreeg geen juiste informatie van de Stormvloedwaarschuwingsdienst, want de melding ‘zeer gevaarlijke vloed’ komt niet in het protocol voor. En ook het Waterschapsbestuur sliep.
De voorstelling reist nog steeds langs de kleinere theaterzalen. Misschien is dat ook de juiste plek en is de Mary Dresselhuys-zaal in Theater DeLaMar een verkeerde entourage, met een te dempende akoestiek voor deze naar binnen gekeerde speelstijl. Dat neemt niet weg dat regisseur Perceval toch een poging had moeten ondernemen de voorstelling ook in het theater extra vitaliteit te geven. Daar vraagt het stuk om. En het zou ook getuigen van eerbied voor de locatie van destijds, in het indrukwekkend lege Zeeuwse landschap waar de herinneringen aan de Watersnoodramp nog altijd leven.
Foto: Lex de Meester
Ik moet de auteur helaas uit de droom helpen. Ik zat op de eerste rij bij de voorstelling in De Kring en zelfs vanaf die positie was Bram Kwekkeboom heel moeilijk te verstaan. Dat ze niet goed hun best deden, waag ik te betwijfelen. Ik denk dat dit meer met regie-aanwijzingen te maken heeft. Na afloop nam het sympathieke duo op aandoenlijke wijze de complimenten van de toeschouwers in ontvangst. Het stuk zelf is helaas niet zo sterk. Te voorspelbaar, wat vooral geldt voor het slot. Voor mijn vaste volgers: ik heb zelf geen verslag van deze voorstelling gemaakt.