In 2022 regisseert Ivo van Hove de Britse actrice Ruth Wilson in Jean Cocteaus La voix humaine, een stuk dat Van Hove eerder bij ITA regisseerde met Halina Reijn in de hoofdrol. The Human Voice met Wilson gaat in april in première in het Harold Pinter Theatre op West End in Londen. (meer…)
Het was te hopen dat het Onafhankelijk Toneel uit Rotterdam, toen zijn structurele subsidie van Rijk en gemeente tot veler verontwaardiging werd stopgezet, toch door zou gaan met theater maken. Maar ook met opera? Is daar niet heel veel geld voor nodig? Gelukkig komt OT Rotterdam nu met een operavoorstelling die klein van schaal en intiem is, maar inhoudelijk dubbel aangrijpend.
Een van de laatste operavoorstellingen van het OT was in 2010 de solovoorstelling La voix humaine uit 1959 van de Franse componist Francis Poulenc (1899-1963) op de tekst van zijn goede vriend Jean Cocteau (1889-1963). Sopraan Cora Burggraaf zong het stuk met veel succes in de Operadagen, begeleid door het geweld van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Nu heeft regisseuse Mirjam Koen er een dubbelvoorstelling van gemaakt: voor de pauze vertelt de jonge acteur Michaël Bloos het levensverhaal van de dichter Cocteau; na de pauze zingt en speelt Cora Burggraaf het verhaal van de vrouw die een laatste telefoongesprek voert met de geliefde die haar heeft verlaten, alleen begeleid door pianiste Phyllis Ferwerda op de vleugel. Ik vind het een mooie en zinvolle verdubbeling.
Michaël Bloos vertelt ontspannen, geestig en helder het verhaal van Jean Cocteau: van dandy, schandknaap en geliefd schildersmodel tot artistiek rebel, vaak eenzame homo (over zijn muze Jean Marais wordt niets verteld) en de allereerste multimedia kunstenaar. Hij laat daarbij veel beelden zien, zoals de verbazingwekkend vele tekeningen en schilderijen die van de jonge Cocteau zijn gemaakt en films waarin hij zelf terugkijkt op episodes uit zijn leven en op zijn komende, schitterend geënsceneerde, dood. Hij beschrijft hem in een aantal goed gekozen citaten en plaatst hem in het Parijs dat zich omstreeks de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw nog als het middelpunt van de wereld kon beschouwen, met onder meer de bouw van de Eiffeltoren en de muzikale schok die Strawinsky’s Sacre du printemps teweeg bracht. Hij beschrijft de ouderwetse telefooncentrale die zo’n grote rol speelt in Cocteau’s tekst, door alle verkeerde verbindingen, waardoor Cocteau volgens eigen zeggen op het idee van dit telefoongesprek is gekomen. Maar hij beschrijft ook treffend een of twee tragisch verlopen liefdesrelaties die hem tot deze tekst hebben kunnen inspireren.
Cora Burggraaf heeft een prachtige, gloedvolle stem, maar is ook een theaterpersoonlijkheid die de emoties van de verlaten vrouw voelbaar maakt, die eerst probeert te doen alsof er niets aan de hand is, maar dan steeds meer duidelijk maakt hoe wanhopig zij is en haar ex-geliefde bijna of helemaal chanteert met een zelfmoordpoging. Zij doet dat in een wit kamertje van een paar vierkante meter, met alleen een grijs raam en een grijze deur (vormgeving: Gerrit Timmers). Er is een duidelijk anachronisme: zij heeft sobere, hedendaagse kleding aan, maar hanteert een grote, zwarte, ouderwetse telefoon. Een cameraman (Huub Laurens) volgt haar in close-ups, die in zwart-wit, zoals in de film noir uit de jaren veertig worden geprojecteerd en voorzien van ondertitels. Op één moment is er kleur: als de vrouw beschrijft hoe zij de vorige avond in een roze japon teveel pillen heeft geslikt. Phyllis Ferwerda speelt de pianopartij met zoveel expressie en spanning, dat ik daarbij geen orkest nodig had. Poulenc heeft de muziek ook eerst voor piano geschreven alvorens haar voor orkest te bewerken.
Aan het einde dreigt de vrouw uit het raam te springen. Hier doet zij dat niet, maar stapt terug, zakt in elkaar tegen de muur en stamelt nog een paar keer in de open telefoon: ’Je t’aime…. Je t’aime…t’aime’. Een open einde en toch aangrijpend, mede doordat we nu kunnen denken dat dit alles ook Cocteau en Poulenc zelf zal zijn overkomen.
Foto: Pepijn Lutgerink