Slechts drie dagen duurt het drama van de tieners Denis en Katya die hun laatste uren livestreamen via Periscope. De aan hen gewijde opera neemt ook maar 65 minuten in beslag, maar er lijkt geen eind aan te komen. (meer…)
De Spaanse tenor Airam Hernández is in deze opera een prachtige Caruso, een echte heldentenor om te zien en te horen, een beetje te dik, veel te theatraal, een schitterende zanger, die niet op zijn medezangers lijkt gericht, maar alleen op het publiek, een grote, witte berg tussen een veelkleurige cast.
Hij is in de nieuwe opera van de Nederlandse componist Micha Hamel Caruso a Cuba het middelpunt van een overrompelende show met aanstekelijke muziek zoals Hamel die kan schrijven: nu eens kermismuziek, dan weer enkele exotische tonen, en in dit geval heel veel bravouremuziek à la Verdi tot hele citaten uit diens opera Aida aan toe.
Want de rol van Radamès in Aida zou Caruso op 12 mei 1920 zingen in het operatheater van het toen door de hoge suikerprijs welvarende Havana. Tot er een bom ontplofte, een nog altijd onopgeloste aanslag. De Cubaans-Amerikaanse schrijfster Mayra Montero schreef er in 1998 een roman over Como un mensajero tuyo waarop Micha Hamel het Italiaanse libretto van zijn opera heeft gebaseerd. Daarin wordt verondersteld dat de Italiaanse maffia Caruso bedreigde en als waarschuwing de bomaanslag pleegde.
Caruso vluchtte het theater uit, in het boek maakt hij kennis met een zwart meisje dat ook Aida heet en heeft met haar een korte liefdesaffaire. Zij en haar moeder zijn aanhangers van de Lukumi een variant van de duizenden jaren oude Afrikaanse Yoruba-religie. Haar peetvader, de Lukumi-priester Calazán, voorspelt de dood van Caruso, die hij niet kan voorkomen, maar wel uitstellen totdat hij terug is in zijn geboortestad Napels. Die stad had de zanger afgezworen nadat hij er in 1901 was uitgejouwd door het al te kritische Napolitaanse publiek. Als je het zo bekijkt gaat deze opera niet zozeer om Caruso op Cuba, maar over de verzoening van de beroemde zanger met zijn geboortestad Napels, waar hij uiteindelijk inderdaad sterft.
De Duitse regisseur Johannes Erath heeft met vele vondsten en grapjes het spektakel recht gedaan. Het toneelbeeld wordt overheerst door een reusachtige grammofoonplaat (Caruso had in 1902 geschiedenis geschreven door zijn eerste plaatopname), waarop bijna de hele handeling zich afspeelt (decor Katrin Connan). Er is ook nog een eigenzinnige oude piano en indrukwekkende videoprojecties, veelal golven en water, van Bibi Abel. De mooie kostuums (veel wit en veel zwart) zijn van Noëlle Blancpain.
Naast de Caruso van Airam Hernández zijn ook de andere zangers uitstekend, voorop de ontroerende Trinidadaanse sopraan Jeanine De Bique als het meisje Aida, de indrukwekkende Zuid-Afrikaanse bas Simon Shibambu als de Lukumi-priester Calazán en de warme Amerikaanse mezzo Tishina Vaughn, de moeder van Aida. Maar ook Cody Quattlebaum, Michael Wilmering, Gabriel Rollinson en Eva Kroon leveren opmerkelijke bijdragen.
Extra plezierig is dat ook in deze opera, net als in Girls of the Golden West van Adams en Sellars, zwarte en gekleurde zangers een vanzelfsprekende rol krijgen. Misschien is het toeval, dan vind ik het nog beter, maar misschien lukt ’t het Opera Forward Festival inderdaad een antwoord te geven op een steeds luider klinkende klacht, dat opera te wit is. Dit OFF-festival, dat dit jaar interessanter is dan ooit, is het in vijf jaar gelukt jongere mensen de theaters in te krijgen voor opera, door jongere zangers en makers een kans te geven. Als het nu ook nog lukt een diverser publiek aan te spreken is dat op zich al een grote winst. Misschien is Caruso a Cuba geen zeer diepzinnige opera over de rol van kunst in de samenleving of iets dergelijks, maar een heel plezierige theaterbeleving is het in elk geval.
Foto: Monika Rittershaus