De kunstboeken van Véronique zijn als een bastion opgestapeld in een stijlvol appartement, alsof ze de boze niet-beschaafde buitenwereld verre willen houden. Maar haar defensief is vergeefs. Die boze buitenwereld kómt binnen, en hoe. In De God van de slachting (Le Dieu du Carnage, 2006) van de Franse toneelschrijfster Yasmina Reza ontaardt een aanvankelijk beleefde ontmoeting tussen twee koppels in een heus psychodrama met drank, schelden, kotsen en kapotgesmeten bloemen. Het is een mentale slachting op hoog niveau, met een ogenschijnlijk futiele aanleiding.

Een jongen van elf, Ferdinand, heeft met een stok de twee snijtanden uit de mond van zijn leeftijdgenootje Bruno geslagen. De ouders van het slachtoffer nodigen de ouders van de dader bij hen thuis uit om, zoals welopgevoede mensen dat doen, de situatie te bespreken en de verzekeringspapieren in te vullen. Met dat laatste begint de ontmoeting, en dat leidt meteen tot een meningsverschil: was Ferdinand ‘gewapend’ met een stok, nee, vinden zijn ouders, hij was ‘voorzien’ van een stok. Kleine correctie, grote gevolgen. Regisseur Albert Lubbers van Theatergroep Suburbia regisseert voor de tweede keer dit stuk, eerder deed hij dat in 2006 onder de oorspronkelijke titel. Nu heet de voorstelling kortweg Carnage, naar de gelijknamige film die Roman Polanski maakte met onder meer Jodie Foster en Kate Winslet.

Carnage dus, slachting. De beginscène met de eerste ontmoeting tussen de twee ouderparen is spannend, vooral vanwege de onderhuidse dreiging. Kirsten Mulder (Annette) en Chiem Vreeken (Alain) zijn de ouders van het stokslaande kind. Hanne Arendzen (Véronique) en Ali-Ben Horsting (Michel) de ouders van Bruno. In die eerste scène is het vooral Mulder die met stil spel, mimiek, stekende blikken heen en weer, een enkel woord laat zien dat ze geen enkele tegenspraak duldt: ze zal haar kind verdedigen. Mulder draagt een knalrood jasje op een nog knalroder jurk (ontwerp: Dorien de Jonge) waarmee ze laat zien net niet de goede smaak te hebben, rood op rood. Arendzen als de kunstminnende vrouw is neutraal in het wit. Haar man Michel in shabby korte broek en Alain, die advocaat is, in strak pak. Die kostumering zegt veel, evenals het prachtig ruimtelijke, witte decor dat Herbert Janse ontwerpt in een houten schuur. Carnage gaat namelijk ook over klassenverschil.

Het stuk is geliefd, niet alleen Lubbers regisseerde het eerder, ook Gijs de Lange bij Senf Theaterpartners en dan is er nog die door NTGent in de regie van Jan Eelen. Evenals in zijn eerdere versie benadrukt Lubbers met heftig ingeleefd-realistisch spel de psychologie van de personages, ook nu gebruikt hij de vertaling van Laurens Sppor. Waren het toen Tjitske Reidinga (Annette), Roos Ouwehand (Véronique), Marcel Hensema (Alain) en Reinout Bussemaker (Michel), het kwartet van deze nieuwe uitvoering is qua signatuur gelijkend. De kern blijft behouden, namelijk dat het laagje vernis dat beschaving heet slechts flinterdun is. De kotsscène over de kunstboeken heen, vooral de zeldzame editie uit 1953 van Kokoschka moet het ontgelden, vormt het kantelpunt: vanaf dan wordt alles anders. Véronique is de wanhoop nabij, Annette verliest zich in excuses, Alain als malafide advocaat telefoneert onophoudelijk voor een louche farmaceutisch bedrijf en Michel is briljant in de wijze waarop hij, gewapend met poetsdoekje, keukenrol en föhn, de gehavende kunstboeken probeert te redden.

Mooi gedaan zijn de wisselende allianties die de spelers met elkaar aangaan. Op het eerste gezicht lijkt het of de ouderparen lijnrecht tegenover elkaar staan, maar soms zoekt Annette troost bij Michel of Véronique bij Alain. Op deze momenten raakt de aanleiding, de vechtpartij tussen de beide schooljongens, op de achtergrond en zijn we verzeild in een huwelijkscrisis, zoals Ingmar Bergman of Lars Norén die beschreven. Hoogtepunt is wel als Annette de mobiele telefoon van Alain in de bloemenvaas gooit, extreem geïrriteerd als ze is door zijn onophoudelijk bellen. De ringtone is trouwens het begin van het beroemde zuchtnummer Je t’aime, moi non plus. Mulder is trots op haar daad, schamper ze roept uit: ‘Als mannen van hun speeltje beroofd worden, gaan ze zielig in een hoekje zitten met een krom ruggetje.’

Er zijn interessante accenten in deze versie, die in principe opnieuw het soms meeslepende, soms wat stokkende verbale en zelfs fysieke geweld benadrukt tussen het viertal. De rol van Michel door Horsting is groots en ook bijna aandoenlijk in zijn poging tot verzoening te komen. Als Alain totaal verslagen op de grond zit naast zijn verzopen mobiele telefoon klopt Michel hem vriendschappelijk op de schouder. Het is Michel die een fles rum laat aanrukken om de in principe wellevende oplossing te vieren, maar de rum leidt tot meer strijd, overgeefscènes door Annette (briljant gedaan door Mulder) en nog meer verlies van decorum. Met zijn vergevingsgezindheid manoeuvreert Horsting zich geleidelijk tot essentieel personage. Misschien is hij uiteindelijk wel de meest geciviliseerde van het viertal hoewel hij niet kan bogen op een baan in de advocatuur, waarop Alain zich laat voorstaan, maar een ‘normale baan’ heeft in ‘potten en pannen en toiletsystemen’. Dat is een prachtig detail. Ook sterk is het motief van de hamster, het geliefde knaagdier van hun dochter dat hij buiten heeft vrijgelaten. Dat staat gelijk aan moord, zoals de rivaliserende ouders benadrukken. En Michels vrouw sluit zich bij hen aan. Dat het hamstermotief aan het slot terugkeert, is een omineus gegeven. De interpretatie daarvan is aan de toeschouwer.

Toch, met alle complimenten aan regie en spel, toont Reza’s stuk ook zwakkere kanten. Soms is de constructie te nadrukkelijk, zeker als de personages zich vastbijten in elk hun eigen onneembare vesting. Dat zit de dialoog vast. Carnage is meer dan ik me herinner van eerdere versies een fatalistisch stuk. Uiteindelijk gloort er geen hoop en zien we tegen het einde vier smartelijk gefnuikte personages: de twee mannen liggend op de grond met hun glas rum, Véronique die zich uit diep verdriet tussen de gordijnen heeft gewikkeld en Annette die moeizaam op een rode stoel is geklauterd, die op de tafel staat. Dat is een sterke vondst. Mulder overziet vanuit de hoogte het schouwspel, deze darwiniaanse slachting om het recht van de sterkste. Ze begint weer bij het begin, waarom ze eigenlijk bijeen zijn gekomen. Maar er volgt geen oplossing. Bruno heeft zijn snijtanden verloren, Ferdinand heeft met een stok geslagen en hun beider ouders zijn in een relatiecrisis beland. De goede bedoelingen zijn op verontrustende wijze ontaard.

Foto: Bart Grietens