Hendrik Ibsen schreef zijn toneelstuk al een 140 jaar geleden, en ik trap open deuren in als ik schrijf dat het nog altijd actueel is, zoals de meeste stukken van Ibsen qua inhoud en thematiek nog altijd modern aandoen. Corruptie, politiek gekonkel, onderdrukking, hypocrisie, sociaal onrecht, gesjoemel, het is van alle tijden. (meer…)
Willen of niet: in iedere enscenering van Caligula resoneert de tijd mee. Camus schreef een tekst (1938-1944) die zulke essentiële vragen stelt over de mens en zijn verhouding tot de wereld dat de anekdotiek van het nu er zich moeiteloos in vasthaakt – ook al weert de brontekst zelf op een bijna afstandelijk-vervreemdende manier de punctualiteit van tijd en plaats. Goed, Caligula situeert zich in de eerste eeuw na Christus en de protagonist is een Romeinse keizer, maar voor de rest heeft Caligula weinig te maken met die historische periode.
Het is een donker drama over morele en politieke radicaliteit – een woord dat de laatste weken niet weg te slaan was uit de actualiteit – en over passie, over het verlangen om denken en doen in absolute zin met elkaar in overeenstemming te brengen: ‘Je suis le seul artiste que Rome ait connu, le seul, tu entends, Cherea, qui mette en accord sa pensée et ses actes.’ (Caligula, vierde bedrijf.)
Regisseur Guy Cassiers gebruikt de ‘rijpe’ versie van de tekst, de meer gepolitiseerde ook. In de oerversie (1938) is de keizer nog gebroken door menselijk verdriet over de dood van zijn zus Drusilla; in de versie uit 1944 komt de focus te liggen op senator Cherea en de dichter Scipio: zij worden helden die een tiranniek regime bestrijden. Tussenin ligt niet toevallig de Tweede Wereldoorlog, met zijn excessen rond absolute machtsuitoefening. Cassiers toonde zich ook in vorige voorstellingen (Mefisto for Ever, Wolfskers, Atropa) al geboeid door de figuur van de heerser.
Want al is de motor van de gruwel in Caligula een intiem lijden, het is door Caligula’s positie dat dit lijden gevaarlijk wordt voor de omgeving. De keizer kan de gruwelijke logica van zijn denken doorvoeren tot in zijn uiterste consequenties omdàt hij keizer is, omdat anderen hem die macht verlenen. Dat betekent meteen ook een herverdeling van de verantwoordelijkheden: de gemeenschap gaat niet vrijuit, de radicale ‘waanzin’ van het individu (momenteel: van een hele hoop individuen) is niet iets waar die samenleving zomaar zijn handen vanaf kan trekken.
Na de dood van zijn zuster beslist Caligula dat de realiteit geen logica of rechtvaardigheid bezit, en dus bepaalt hij tegenover die richtingloze wereld zijn eigen richting: die van de ‘absolute vrijheid’. Hij eigent zich het recht toe zijn omgeving volstrekt willekeurig te terroriseren, uit te hongeren, te vernederen. Hij belijdt zijn nieuwe ideologie met de hartstocht van een bekeerling en zijn passie leidt hem tot ver voorbij morele begrippen als ‘goed’ en ‘kwaad’: lastige woorden waarvan hij beslist dat ze zinledig zijn. Zo kan een radicale verwezenlijking van het ene begrip (‘het goede’) op een gegeven moment omslaan in zijn tegendeel – een beetje zoals een te hoge dosis medicijn uiteindelijk giftig is. (Het is moeilijk zich voor te stellen dat de daders van de aanslagen in Parijs ervan overtuigd waren het ‘goede’ te doen – en toch is dat wellicht zo.)
Maar… Caligula belijdt tenminste iéts. Cassiers stelt in zijn interpretatie bij het Toneelhuis die hartstochtelijke drive naar existentiële zingeving (via de politiek) expliciet tegenover een technocratische invulling van die politiek, vertegenwoordigd door de laffe en cynische senatoren-ambtenaren. Dat contrast verleent zijn protagonist een bijwijlen aandoenlijk aura van idealisme.
Kevin Janssens vertolkt Caligula met een kwetsbaarheid die geen afbreuk doet aan zijn wreedheid. In een wereld van zelfgenoegzame, zakelijke mannetjes die vanachter hun opengeklapte laptops het rijk bestieren is hij de dromer, de rockster, de Christus – een paar keer bedient Cassiers zich bewust van iconische beelden rond de kruisiging en het laatste avondmaal.
Met de gelijkschakeling van de ‘absoluut kwade’ Caligula met de ‘absoluut goede’ Christus toont Cassiers wat hen bindt: hun martelaarschap – zij weten tenminste dat ze sterven voor een zaak. Uit Caligula’s entourage beseffen enkel een paar superieure geesten wat dit betekent, namelijk zij die in zichzelf dezelfde levensdrift erkennen, maar bewust beteugelen. Scipio (Nico Sturm) en Cherea (Johan Van Assche) begrijpen Caligula maar kunnen, uit humanistische overwegingen, geen begrip opbrengen – zoveel passie (in beide betekenissen: lijden én vuur) is immers schadelijk voor de ‘normale’ voortgang van de samenleving. Caligula wil het onmogelijke, hij wil de ‘orde der dingen veranderen’, en dus moet hij dood.
Cassiers’ enscenering is duister maar dynamisch. Een drietal horizontaal bewegende balken vormen een sober projectiescherm waarop abstract videowerk verschijnt: de choreografie van de balken suggereert een donkere hemel die roodgloeiend oplicht of zich opent en weer sluit al naar gelang de opgang en ondergang van de keizer. Door de tekst slingert zich als een weerkerend gefluister bij vriend én vijand ‘probeer hem te begrijpen’. Het is voor Cassiers geen oproep tot begrip voor Caligula’s concrete handelen, wel een waarschuwing voor wat Chantal Mouffe al sinds Over het politieke (2005) van de daken schreeuwt: dat het levensgevaarlijk is de rol van passie binnen politiek en samenleving te onderschatten.
Wanneer een maatschappij religieuze of politieke passies onderdrukt en dus geen kans geeft tot democratische kanalisering, verhevigen ze zich, tot ze uiteindelijk explosief worden. De terroristische aanslagen in Parijs en de angstpsychose die Brussel de laatste weken in de greep hielden kunnen moeilijk anders dan in dat kader gelezen worden. Het verleent de voorstelling van Guy Cassiers een bijzondere (en pijnlijke) urgentie.