Halverwege het portret van de flamboyante klaveciniste Elisabeth Chojnacka (1939 – 2017) laat Jan Martens de klanken en ritmes van een anoniem zestiende eeuws stuk door zijn lichaam gaan. Zijn minimale bewegingen zijn zo lyrisch dat het spreekwoordelijk stil wordt in de zaal van Theater Bellevue. (meer…)
Toen ik nog een heel klein meisje was, rende ik met mijn broertje rondjes op mijn vaders pseudo-Perzische tapijt op Tsjaikovksi’s Ouverture 1812. Een van de passages vonden we klinken als soldaten die massaal een wenteltrap afrenden (het tapijt werkte ook prima op de theaterversie van Alfred J. Kwak – maar dat terzijde).
Wat ik hier mee duidelijk wil maken? Klassieke muziek geeft zelfs aan de meest zinloze handelingen net dat beetje extra cachet. Zo bewijst ook Meg Stuart in Built to last (2012), weer niet te verwarren met de voorstelling Maria Stuart van Toneelgroep Amsterdam, die tegelijkertijd in de andere zaal van de Stadsschouwburg geprogrammeerd stond.
In een scène zo tegen het einde van de twee uur durende voorstelling – maar niet helemaal het einde, zo wijst Kristof Van Boven ons na ons applaus streng terecht – maken de vijf performers de ene plompverloren beweging na de andere: de een ligt stuiptrekkend op de grond, de andere landt vanuit sprong in kleermakerszit, nummer drie en vier klimmen omstandig als twee peuters over elkaar heen. Maar gecombineerd met de monumentale muziek (een gedeelte uit Anton Bruckners Symphonie nr. 9) krijgt ook de dans iets monumentaals. Alsof deze schijnbaar willekeurige bewegingen allesbehalve schijnbaar willekeurig zijn, maar juist iets zeggen over ons, over de betekenis van het leven! Zelfs een belachelijke scène waarin drie performers – Van Boven, Anja Müller, Davis Freeman (met Wild Bill-hangsnor) – opgedirkt als etalagepoppen in een etnologisch museum in een display staan, krijgt door de muziek (Sederunt principes van Perotinus) een bepaalde gravitas. (Op het programmablad zijn alle gebruikte muziekstukken en uitvoeringen terug te vinden, waarvoor hulde!)
Een van de inspiratiebronnen voor Built to last was Slavoj Zizeks The pervert’s guide to cinema (2006), maar meer nog doet Stuarts fascinerende gebruik van muziek denken aan de muzikale virtuositeit van een andere cineast, Stanley Kubrick. Hoe anders was de beginscène van 2001: A Space Odyssey (waarin een aap voor het eerst een stuk gereedschap ontdekt) geweest zonder Also sprach Zaratustra van Richard Strauss? Het kan haast geen toeval zijn dat Stuart precies dezelfde stukken van György Ligeti – Lontano en Atmosphères – gebruikte als Kubrick in 2001 (1968) en The shining (1980).
Ook Stuarts voorstelling zit vol ruimteassociaties. Als buitenaardse robots komen de vijf performers in het begin aan op aarde, om aan het einde als kersverse organismen uit de oersoep te ontwaken. Later probeert Anja Müller (ook op Bruckner) als een dirigent het sterrenstelsel te leiden. De sterren en planeten trekken zich er weinig van aan. Al denken we graag anders, de aarde draait ook prima door zonder ons.
Een titel als Built to last stelt sowieso de vraag: wat laten we na? Een boek als The world without us van Alan Weisman laat zien dat er, mocht de mens opeens van de aardbodem verdwijnen, mettertijd maar weinig tastbaars van ons op aarde overblijft, behalve radioactief afval, bronzen beeldjes, en Mount Rushmore. Wanneer ook de aarde vergaat, blijven alleen onze uitgezonden radiogolven en de platen met informatie en muziek die we met Voyager en Pioneer de ruimte instuurden over. Wellicht is muziek het enige dat b(ek)lijft.
Met een tijdsduur van twee uur is Built to last wel echt te lang en Stuart wil nog wel eens in herhaling vallen. Maar een voorstelling die zulke vragen durft (en weet) te stellen, moet gekoesterd worden.
PS: Waar kan ik de soundtrack van Alain Franco krijgen?
Foto: Eva Würdinger