‘Motief knokpartij bruiloft nog steeds onbekend’. Een krantenkop die Wilhelmer van Efferink triggerde. De artistiek leider van Het Eerste Kwartier besloot vijf auteurs (Jibbe Willems, Annemarie Slotboom, Marijke Schermer, Jeroen van den Berg en Tommy Ventevogel) te vragen elk een personage van het drama in spe voor zijn of haar rekening te nemen. Uitdagend. Maar […]
Bertolt Brecht schreef zijn eenakter Kleinbürgerhochzeit (1920) bijna honderd jaar geleden, en legde met dit satirisch stuk de hypocrisie van de kleine bourgeoisie bloot. De schijnheiligheid van de mensen op het bruiloftsfeest wordt doorprikt en valt in duigen zoals ook de zelfgemaakte meubels uit elkaar vallen. In de bewerking van Tg Maastricht gebeurt alleen dat laatste. Deze versie mikt, ondanks de locatie van een vervallen feestzaal en het Limburgs sausje, op goedkope bijval.
De bruid van nu is niet meer het zwangere bruidje van toen, maar een vrouw die voor de derde keer gaat trouwen. Haar man ‘Wum’ (Wim) begint aan zijn tweede huwelijk. Hij is een fervent doe-het-zelver, die alle meubels zelf gemaakt heeft. De zoon en dochter van de vrouw zorgen voor het feest. Zij hebben een paar mensen uitgenodigd.
Het zijn aanpassingen en veranderingen die het bijna een eeuw oude stuk moeten actualiseren. De kleinburgerlijke schijnheiligheid is overduidelijk zicht- en hoorbaar, maar wordt in deze versie niet op de korrel genomen, laat staan doorgeprikt, maar als normaal bevonden. De zoon is ‘weddingplanner’ en kan als een ceremoniemeester zijn verhalen uitgebreid vertellen zonder dat de bruid kwaad wordt. Zij is bij aanvang al mild, blijft zacht, en ze aanvaardt ook haar man zoals hij is. Ze heeft wel eens kritiek op zijn geklungel waardoor de elektriciteit uitvalt en de kast in elkaar dondert, maar ach, ze legt zich er bij neer.
De geïnviteerde vriend zit in een rolstoel, en vervloekt al vanaf het begin zijn partner, een Russische vrouw die Engels spreekt. Een evolutie tussen die twee is er niet. De relaties tussen koppels en tussen de personages blijven dezelfde, zoals ook de karakters niet verder evolueren. Flat characters zijn en blijven het. Dat verhoogt misschien het komediegehalte, maar omdat alles zo vlak wordt uitgesmeerd, glijdt deze bewerking af naar een klucht, een dijenkletser. Het publiek moet sjoenkelen (inhaken en bewegen van links naar rechts en van rechts naar links) en meezingen op een potpourri van Duitse schlagers, Nederlandstalige smartlappen en Engelse evergreens. Opgediend met bitterballen en vlaai. Typisch Limburgs?
Er is in de bewerking door Wiel Kusters veel aandacht gegaan naar de Limburgse dialecten. Om het echt Groot-Limburgs te maken, werd er beroep gedaan op de Belgische journalist/entertainer Stijn Meuris, vooral bekend als zanger van Noordkaap. De personages spreken weliswaar geen echt plat (zo noemt men in Limburg dialect) maar een ‘verhollandste’ mix van Limburgs woordgebruik en tongval. Er bestaat natuurlijk geen Algemeen Limburgs, maar de mengeling van diverse dialecten klinkt herkenbaar en grappig, zeker als het zangerig taaltje dan nog gebezigd wordt door Tom Ternest, een acteur van West-Vlaamse afkomst. Hij geeft het stuk vaak de nodige schwung, en ook Bram de Win brengt een bitter relaas over ‘zatte sex’. Suzanne Grotenhuis praat Engels met een Russisch accent en charmeert door spel met een kapotte stoel. Dat geklungel om uit die stoel te geraken duurt zo lang dat het zelfs leuk wordt. Voor de rest hangt deze Brecht-bewerking in een regie van Domien Van Der Meiren, te veel van clichés aan elkaar, en zijn de teksten, de reeks gemakkelijke moppen, de overbekende danspasjes, en het gelal te hapklaar.
Te veel wrangheid is uit het stuk weggemaaid, er ontbreken onderliggende satirische en kritische lagen, de groteske wordt niet opgeblazen, het blijft te veel loltrapperij aan de kabbelende oppervlakte. Wat ook stoort is dat er geen opbouw is naar het tragische einde. Dat beeld van de eenzaamheid van onder anderen de zoon met engelenvleugels is er te plots. Er is een te grote breuk tussen het anderhalf uur durende stuk en de vijf minuten tragisch einde.
Het stuk bevat ook wel echt leuke visuele en verbale vondsten, en ook sommige opmerkingen over het huwelijk en menselijke verhoudingen zijn raak, maar ze zijn schaars. Hier wordt een cliché bruiloftsfeest, met de zich komiek wanende oom, de vele drank en de zatte gasten, nágespeeld. Er wordt niet méégespeeld. Deze bewerking schuurt niet, schrijnt niet, wringt niet. Op het einde klinkt A perfect day van Lou Reed. Een terechte eindtune. Toch iets van dat niveau, van die sfeer had de hele voorstelling moeten uitstralen. En dat is, onbrechtiaans, niet gebeurd.
Foto: Ben van Duin
Geachte Tuur Devens,
‘Brecht als platte dijenkletser’???
Ik kan me voorstellen dat sommigen wat meer moeite hebben dan anderen om zich over te geven aan feestgedruis en aan de uitnodiging om met anderen mee te lachen en mee te dansen. Dat kan uw smaak niet zijn. Zelf ben ik ook niet iemand die zich gemakkelijk overgeeft aan dergelijke allemaal-samen-momenten. Maar beweren dat onze voorstelling mikt op ‘goedkope bijval’, zoals u schrijft, dat vind ik eerlijk gezegd een nogal grove beschuldiging. Niet alleen omdat u de hele artistieke ploeg van Bruiloft! volledig onterecht een gebrek aan integriteit in de schoenen schuift, maar ook en vooral omdat u ons publiek beledigt. U schrijft namelijk niets over de enorme vreugde die er tijdens de premiere in de zaal ontstond bij vrijwel het gehele publiek. U schrijft dat het publiek moet sjoenkelen en meezingen. Maar in alle eerlijkheid, het zag er toch werkelijk niet uit alsof mensen onder druk meededen? Dat u zelf misschien enige weerstand voelt tegen groepsdruk wil toch nog niet zeggen dat hondertwintig andere mensen zich even gedwongen voelden iets te doen tegen hun wil? Overigens, het moment van ‘sjoenkelen’ (voor de helderheid: dat woord komt van u, dat hebben wij niet gebruik) dat u aanhaalt, vindt niet plaats op Duitse schlagers, Nederlandstalige smartlappen en Engelse evergreens, maar alleen op dat laatste ‘genre’. Een door Tom Ternest fenomenaal (live!) gezongen versie van een lied van de door enkelen van ons zeer bewonderde Tom Jones. Een mooi lied, een krachtige ‘moordballade’ die, als u naar de tekst zou luisteren, al een eerste wrange ondertoon aan deze bruiloft geeft.
U noemt de voorstelling een ‘dijenkletser’. Maar ik heb niemand zijn/haar dijen zien kletsen. Wel heb ik mensen heel intens zien en horen lachen. Ja, misschien is er in het de eerste helft nog sprake van een zekere bewust ingezette platheid, maar u kunt toch niet beweren dat er in de tweede helft van de voorstelling, wanneer de stilte indaalt en de personages zich in hun ziel laten kijken, nog iemand zijn dijen kletst?? U geeft daarmee een compleet verkeerd beeld van de voorstelling. Hebt u zich de vraag gesteld waarom wij al die platheid tonen? Want u kunt toch niet serieus denken dat wij als theatermakers dat zelf niet hebben gezien? Waarom schrijft u niet over het bruidspaar dat liever op de feesttafel gaat liggen vrijen dan aandacht aan de kinderen en de gasten te schenken? Waarom schrijft u niet over de collega/baas van de bruidegom die zijn frustraties botviert op de bruidegom, op het feest in zijn geheel en op de dochter des huizes in het bijzonder? Waarom schrijft u niet over de manier waarop de ‘Oosteuropese’ Irina door haar man ten overstaan van iedereen wordt vernederd met een taart in haar gezicht? Waarom niet over de manier waarop ouders en gasten reageren op de seksuele geaardheid van de zoon? De manier waarop de dochter liefde tracht te krijgen? Of de speech van de bruid over schaamte? En zo zou ik kunnen doorgaan met vragen – niet omdat ik vind dat u niet uw eigen vragen mag stellen, niet omdat ik vind dat u geen kritische kanttekeningen mag plaatsen bij de keuzes die wij hebben gemaakt. Wel omdat ik vind dat u ons niet van goedkope dijenkletserij mag beschuldigen als u dat doet op basis van een vertekend beeld van de voorstelling.
Ik kan mij voorstellen dat u voor uw smaak te weinig van de oorspronkelijke Brecht terugvindt in onze interpretatie. Ik kan me ook voorstellen dat u het oneens bent met onze interpretatie. Maar het zou wel nodig zijn om op die interpretatie in te gaan. Dat bij ons de rollen letterlijk zijn omgedraaid, dat hier twee mensen trouwen die niet, zoals in het origineel, twintig zijn, maar tegen de zestig – dat is toch geen onbeduidend detail?? En wat bedoelt u vervolgens als u het als een probleem beschrijft dat deze vrouw ‘mild’ is en dat ze haar man ‘aanvaardt zoals hij is’? Dat hebt u namelijk goed gezien. Dat kan toch, dat denkbaar is, en misschien (hopelijk) zelfs bestaat?
U noemt Bruiloft! een ‘cliché bruiloftsfeest’. Ik noem de voorstelling een rijke, zeer theatrale feest-fantasie, waarin ‘volkse’ cultuuruitingen als levensliederen en circus inderdaad stijlkenmerken zijn, zoals ook Brecht in zijn stuk volkse theatervormen omarmde. Ik bedoel niet dat u dat had moeten opschrijven. Ik bedoel wel dat het kwetst om van goedkope dijenkletserij te worden beschuldigd als een recensie de voorstelling door afwezigheid van echte analyse en door onzorgvuldige beschrijvingen reduceert tot ‘gemakkelijke moppen’, ‘overbekende danspasjes’ of ‘hapklaar gelal’. Er is in deze voorstelling toch wel iets meer aan de hand.
Hoogachtend,
Alexander Schreuder
Dramaturg de Queeste
Gisteren geweest.
Aanrader.