De brieven van Mia gaat over de onwaarschijnlijke vriendschap tussen een elfjarig meisje uit Syrië en een 94-jarige Joodse man. Dat gegeven is prachtig, maar het verhaal wordt met zevenmijlslaarzen verteld, aan de hand van te karikaturale personages. Van dik hout zaagt men geen drama. (meer…)
Dit seizoen wordt ‘schrijver – dichter’ Ilja Leonard Pfeijffer vijftig. Toneelgroep Maastricht viert zijn huisschrijver met theaterbewerkingen van twee beroemde boeken. Eerst zijn autobiografische Brieven uit Genua (2016, Privédomein), in maart 2018 volgt pendant La Superba (2013). De theaterversie van Brieven uit Genua is een passende hommage geworden, geheel in de sfeer van Pfeijffers werk en persoon, een ode aan Pfeijffers literatuur en aan het theater, aan de symbiose van fictie en werkelijkheid, van verbeelding en het leven.
Je vraagt je af hoe een boek van 700 pagina’s kan teruggebracht worden tot een voorstelling van anderhalf uur. Het brevenboek is zo wijdlopig, er komen zoveel onderwerpen, thema’s, situaties en personen in voor. Het is ‘geen roman, maar de romantiek van het ware leven’, zo staat het op de achterflap. Toch is het boek wel degelijk als een roman opgebouwd en leest het ook zo.
Het artistiek leidinggevende duo van Tg Maastricht, Servé Hermans en Michel Sluysmans, licht het publiek in dat er veel gerookt en gedronken gaat worden op de scène. Heel veel. Maar het zijn nepsigaretten, de screwdrivers zijn theaterdrankjes. Het wordt een ‘gezonde voorstelling over een ongezonde levensstijl’. Sluysmans legitimeert de theaterbewerking door het gesprek dat hij vroeger had met de schrijver, over theater en literatuur, over fictie en realiteit, over spelen in het theater, in het leven zelf. Met de belofte van de schrijver dat Michel al zijn werk tot theater mag bewerken. Dat gebeurt dan bij dezen.
Sluysmans koos voor een aantal brieven die gericht zijn aan ex-geliefde Gelya (met wie Pfeijffer een fietstocht naar Rome maakte en in Genua bleef plakken). Ze beschrijven in chronologische volgorde het leven en de mijmeringen van de schrijver die na het vertrek van zijn vriendin alleen achterblijft in Genua, zijn stad, en die daar een nieuw evenwicht probeert te vinden. De existentiële kernvraag luidt ‘Wie ben ik?’, waarbij Pfeijffer direct de kanttekening maakt: ‘Ik wil leren wie ik ben. Maar volgens mij ben ik nog niet zo ver. En als ik hem ooit ontdek, weet ik niet zeker of ik hem ooit wil worden.’ Ergens anders schrijft hij: ‘Misschien moet iemand anders mij maar spelen. Ik weet niet meer zo goed hoe het moet om mij te zijn.’
En dat doet dan Servé Hermans. Hij zet een pruik met de iconische lange haren op, plaatst zich achter een terrastafeltje, laat zich het ene glas na het andere serveren, steekt de ene sigaret op na de andere, beschrijft in volzinnen wat hij ziet, ervaart, hoe de levens van anderen en van hemzelf aan hem voorbijgaan. Hij trekt zich terug onder een lekkende parasol en mijmert over ‘het barre, bange oord dat werkelijkheid heet’.
Hermans speelt Pfeijffer met verve! Hij maakt er geen karikatuur van, integendeel, vanaf het begin is deze Hermans – Pfeijffer geloofwaardig. Er hangt een zweem van lichte ironie over het personage, met zijn indringende blik, met zijn bij wijlen satanisch grimlachje. Hij vertelt soms verbeten, zijn stem is doordesemd met een zacht helder timbre, hij wankelt soms als een dronkaard, vindt terug zijn evenwicht, en praat maar door. Dat alles gebeurt heel subtiel en ingehouden, en die speelstijl brengt theater en werkelijkheid samen.
Sluysmans vertolkt een aantal personages die opduiken in het straatbeeld. Hij brengt ook de (eerste en laatste) brief aan Europa, met een beschrijving van het personage Europa en haar lotgevallen in de Griekse mythe, maar ook met bedenkingen bij het huidige Europa. Met lede ogen ziet Europa hoe het de migranten in haar werelddeel vergaat. Ingetogen speelt Sluysmans ook Stella, de nieuwe geliefde van Pfeijffer die hem aanzet om te stoppen met drinken. En dat is moeilijk, heel moeilijk, geeft hij toe, om niet meer als bohémien en drinker bekend te kunnen zijn. De queeste naar een antwoord op ‘Wie ben ik?’ wordt een worsteling met zichzelf, met het leven, de realiteit, de kunsten.
Het sublieme melancholische spel van de twee gebeurt in een overgave aan de schoonheid. Elisabeth De Loore verklankt die in haar pianospel, van jazz tot klassiek, en soms begeleidt ze teksten van Pfeijffer. Sopraan Lies Verholle zingt onder andere aria’s uit werk van Puccini, Monteverdi, Janáček, liederen van Paolo Conte en op het einde van Franz Schubert. Ook de twee acteurs zingen solo of in duet, en met Lies Verholle geeft dat een meerstemmigheid om volop van te genieten.
Het spel met fictie en werkelijkheid zoals het in de brieven voorkomt, wordt verdubbeld in deze enscenering op het podium. In een soort epiloog wordt daar nog relativerend op ingegaan. Hermans en Sluysmans houden die artistieke verdubbeling van teksten van Pfeijffer vol. Een theaterkrachttoer is het. Kortom: Brieven uit Genua is literair muziektheater om te koesteren.
Foto: Ben van Duin
Het boek Brieven uit Genua wordt gereduceerd tot een tweedeling: de periode voor Stella met Gelya en de periode Stella; oftewel de periode met veel drank en een periode zonder drank. Daarmee doet het stuk ernstig tekort aan het belang van het boek dat bestaat uit een groot aantal brieven met beschouwingen over tal van onderwerpen èn het leven op hoog niveau. Voor mij volkomen oninteressant of Ilja Pfeiffer daarbij veel, weinig of niets dronk.
Niettemin is het knap hoe de acteurs de prachtige taal van Pfeiffer gebruiken in het stuk. Helaas speelt Sluysmans ook een travestiet en zelfs de mooie Stella. Daarmee overschat hij zichzelf en doet hij het beeld tekort.
Superba vond ik een prachtige roman, in drie keer uitgelezen.
Vind het bijzonder jammer dat ik het uit heb.
Ben benieuwd naar de brieven uit Genua