‘Angels in America’, het tweedelige theaterepos van de Amerikaans-Joodse auteur Kushner,, duwde het Amerikaanse publiek in 1992 met zijn neus op de aids-crisis. Maar deze ‘Gay Fantasia on National Themes’ peilde ook naar de weeffouten in de Amerikaanse droom. Daar ontleent het zijn blijvende relevantie aan. De nieuwe bewerking van Olympique Dramatique voor Toneelhuis toont echter nog maar eens dat dit stuk zich niet eenvoudig laat ensceneren. (meer…)
Een uitgestrekt blauw bed dat het grootste gedeelte van de speelvloer beslaat. Daaromheen drie schaars geklede vrouwen. De pogingen tot verfraaiing met schmink, kostuums en pruiken, die hun doel ver voorbij schieten, laten geen twijfel: dit zijn de Botox Angels.
We vallen meteen in wat achteraf één van de meest concrete scènes blijkt te zijn. Op het gigantische bed liggen drie vrouwen, waarvan één zich buitengesloten voelt. De situatie is helder. Ze hebben, alle protestgeluiden en waarschuwingen van de omgeving ten spijt, een driehoeksverhouding die toch niet blijkt te werken zoals ze hadden gehoopt. Het grote bed dat als speelvloer fungeert vangt pijnlijk duidelijk het beeld van zowel affectie als eenzaamheid.
Maar dan worden de namen van de personages (Cocky, Swift en Deedee) losgelaten en vallen de voornamen van de actrices. Met een dildo als microfoon interviewen ze elkaar over thema’s als het vrouwelijk lichaam, de maatschappelijke positie van de vrouw en feminisme. Deze gefingeerde interviews worden afgewisseld met korte bewegingssequenties, monologen waarvan in het midden blijft vanuit welk personage deze worden gedaan, en de scènes tussen Cocky, Swift en Deedee.
Op deze manier lijkt Dood Paard via verschillende wegen een beeld te geven van de feministische, lesbische vrouw. Helaas ontbreekt het in dat beeld meestal aan tegenkleur en nuance. De tekst, die bij vlagen flink over de top gaat, valt in het niet bij de overdreven speelstijl en de uitbundige, seksueel getinte verkleedpartijen. Als zowel de taal, het spel, als het toneelbeeld zo geconstrueerd is, dan bindt die constructie flink in aan betekenis.
De voorstelling zit vol met man-vrouw en met name vrouw-vrouw gerelateerde wereldbeelden en ideeën. Bovendien gaat achter elke gedachtegang een ver uitgewerkte theorie schuil en schromen de personages (of actrices) niet deze theorieën volledig uit de doeken te doen. Dat lijkt het overkoepelende dilemma dat de voorstelling met zich mee draagt: het eeuwige gevecht tussen theoretiseren en voelen, aanraken en beleven. Ratio versus emotie. Filosofie versus seksualiteit. Het aardige is dat de personages zelf naarmate de voorstelling vordert ook steeds meer last krijgen van het voortdurende getheoretiseer en gefilosofeer.
Uiteindelijk werken de scènes tussen Cocky, Swift en Deedee nog het beste. De tekst van Rob de Graaf, die poëtisch en inhoudelijk is, heeft baat bij een concrete situatie met een duidelijk hier en nu. Dat blijkt ook nu weer een voorwaarde om de interessante ingevingen, de onverwachte gedachtesprongen en de scherpe humor te laten werken. Juist in die concreetheid komt de inhoud tot haar recht, en blijkt dat het reusachtige bed toch te klein is voor drie vrouwen.
Als Manja Topper, Ellen Goemans en Janneke Remmers uiteindelijk moeiteloos alle vrouwen met rozen uit het publiek lokken en op het grote bed neerzetten, en pas dan applaus halen, is het niet helemaal duidelijk wat we nu gezien hebben. Ergens lijkt het een bonte avond voor fanatieke feministen, een kakofonie van hyperbewuste vrouwgerelateerde gedachten. Maar wat overheerst is het gevoel dat door de vorm en de dichtheid van de inhoud, er een hoop in deze voorstelling niet tot zijn recht is gekomen.
Foto: Sanne Peper