De voorstelling begint met beelden van een schip dat aan een dikke slang een robot neerlaat, ergens op de bodem van de Stille Oceaan. Op vier kilometer diepte, waar geen mens de immense waterdruk zou overleven, begint de robot kaarsrechte sporen te trekken, als een moderne mechanische ploeg uit de industriële akkerbouw. (meer…)
Blue hour, zo wordt de tien minuten in de schemering waarin de lucht niet oranje of zwart, maar blauw kleurt, genoemd. De naar dit fenomeen vernoemde voorstelling speelt zich af in een post-apocalyptische werkelijkheid, waar vrijwel alles is verwoest en veranderd in blauw gruis. In die blauwe situatie mijmert een moeder (Alejandra Theus) met een pasgeboren baby in haar armen over wat was en wat zal zijn. We horen halve zinnen, zien halve bewegingen, er is opzettelijk veel weggelaten. In theorie toepasselijk, maar misschien is er in dit geval iets te veel weggelaten; het is een beetje hoogdrempelig geworden.
Tekstschrijver Jibbe Willems en regisseur Liliane Brakema ontwikkelden samen de monoloog van een moeder, die hoogleraar geschiedenis was en afscheid neemt van het verleden om de blik langzaamaan op de toekomst te richten, omwille van haar pasgeboren dochter. In een decor van halve, afgebrokkelde muren, omgevallen stoeltjes en een matrasje op de grond zien we een overgang van binnen naar buiten, beklemming naar bevrijding en ademgebrek naar ademruimte. Het grootste deel van de voorstelling bevinden we ons in het ongewisse – die blauwe tien minuten – met alle ongemak van dien.
Eerder maakte Brakema onder meer Isotopia (2022), over een stel in een dystopische, uitzichtloze nabije toekomst. Met Blue Hour gaat ze een stapje verder en zien we een toekomst waarin er niets is: geen systemen, geen plannen, geen tijdsbesef. Alejandra Theus moet schakelen tussen analytische historica, zorgzame moeder en ongelukkige partner. Ze onderbreekt zichzelf met stukjes choreografie, waarin we de onrust zien van het binnen zitten en afwachten, die doet denken aan coronalockdowns.
Die onderbrekingen verlevendigen de monoloog en bieden ook ruimte aan je eigen conclusies over de relevantie van de kennis en status van een hoogleraar wanneer van al die afspraken alleen nog een blauwe woestenij over is. Het zorgt echter niet voor een gemakkelijke zit. Het is vaak stil, de spanning wordt gedragen door de eenzame Theus op het podium, die zich vastklampt aan haar baby, en elke ademteug, kuch en schuifel van het publiek lijkt na te galmen in die gespannen stilte. Pas als ze leden uit het publiek een rol toebedeelt in haar werkelijkheid ontspant er iets, maar daar moet je lang op wachten.
Je verbeelding verplaatsen naar de door Theus beschreven ‘blauwe wereld’ met ‘golvende horizon’ is een uitdaging: praktische zaken als eten en drinken spelen er blijkbaar geen rol, maar een droom lijkt het ook niet. Halverwege is er een herinnering aan een fatale duw van een trap, die een ogenschijnlijk onnodig schepje bovenop de apocalyps doet. Was een misdaad nodig, zodat je ook kan nadenken over wie oordeelt over gedane daden als er niemand meer is behalve jijzelf? Interessant, maar wat doet die vraag in een voorstelling over post-apocalyptische moederschap? Is de blauwe wereld dan toch een metafoor? Maar waarvoor dan?
Foto: Karin Jonker