Precies honderd jaar geleden – Vlissingen, 1919 – veroverde een illustere tweeling het land met hun mystieke kunsten. Acts waarvoor je honderd jaar eerder nog de brandstapel opging, maar waar het volk inmiddels in groten getale op afkwam en graag geld voor neerlegde. (meer…)
Ze hebben tv-programma’s, ze werden een keer of tien Nederlands kampioen magie en in 2009 zelfs Wereldkampioen Mentalisme. En intussen zijn Rob en Emiel niet te beroerd om het land door te toeren, van Leiden naar Nijkerk naar Hoorn naar Oss naar Veldhoven en verder, met een vrachtwagen vol ouwe meuk. Heel goed en heel gewoon.
Het podium ziet eruit als een kringloopwinkel: houten kastjes, grammofoonplaten, matroesjka’s, wekker met bellen, kamerscherm, parasol, vogelkooi, flessenrek. Rob en Emiel komen op. Rob zit met een ketting vast aan een kistje waar uiteindelijk natuurlijk iets spectaculairs uitkomt. Achteloos halen ze een aquarium en een bowlingbal uit platte koffertjes die daarvoor te klein zijn. Ze beginnen met een kaarttruc, hoewel ze verklaren een hekel te hebben aan kaarttrucs. Zes mensen uit de zaal kiezen een kaart en Rob en Emiel vertellen op heel gevarieerde manieren via uiteenlopende kunstgrepen welke het was. De toon en het niveau zijn gezet.
En zo gaat het door. Ze voorspellen, ze goochelen en Rob vertelt op het podium, ondanks zijn blinddoek, in hoog tempo feilloos wat mensen uit de zaal uit hun zakken hebben gehaald. Je weet dat er mensen op de wereld zijn die zulke dingen kunnen, je weet dat je belazerd wordt, je ziet het in allerlei varianten op tv, en toch weet je niet hoe dit kan. Daarbij vertelt Rob ook nog een lang verhaal, dat Emiel regelmatig onderbreekt, maar dat toch het programma bij elkaar houdt. De show in regie van Wimie Wilhelm zit goed in elkaar.
Dit soort variété was een tijdje ondergesneeuwd, maar komt weer terug. Karel de Rooij (Mini van Mini en Maxi) speelt daar met zijn initiatieven een belangrijke rol in. Nederland heeft altijd grote podiumtovenaars voortgebracht, en Rob en Emiel zijn goochelaars, mentalisten of hoe je ze noemen wilt van wereldniveau, en toch zo enorm Nederlands. Ze zijn niet glamourous, ze maken geen show van klatergoud, uitroeptekens en schallend koper. Achternamen hebben ze niet. De voorwerpen uit hun uitdragerij krijgen een rolletje in hun programma, net zoals aardig wat mensen uit de zaal. Daar gaan ze sympathiek mee om. Aardige jongens, die Rob en Emiel. Daarbij zijn ze ook nog cabaretesk goed gebekt en handig in de interactie met het publiek en met elkaar. Alleen in de titel Blow me away lieten ze zich een beetje gaan. Dat had beter Asjemenou kunnen zijn. Of Tsjongejonge.
Na de voorstelling komen Rob en Emiel in het café nog tussen de mensen op een podiumpje staan om ze intrigerend voor de gek te houden. Wereldkampioenen die doen alsof ze niet boven het maaiveld uitsteken, hard werkend, sympathiek en gewoon. Daar houden wij van, wij Nederlanders.