Oudere opera buffs zullen zich zeker nog herinneren dat The Four Note Opera midden jaren zeventig een tijd lang op het repertoire stond van de toenmalige Opera Studio van de Nederlandse Opera Stichting. (meer…)
Een deurpost, een eettafel en een zithoek op het podium verbeelden de lugubere burcht van Hertog Blauwbaard. Daarachter zitten de musici van PhilZuid. Dirigent Duncan Ward houdt ons in een korte proloog een spiegel voor. Met zijn geweldige dictie en mimiek stelt hij ons gewetensvragen. We zijn samengekomen om een gruwelverhaal te horen, maar zijn we werkelijk samen? Speelt de tragedie zich wel op het podium af, of reflecteert zij ons eigen innerlijk? Op de achtergrond zetten de strijkers de zachte, onheilszwangere klanken in waarmee de opera een uur later ook zal eindigen.
Luid gestommel van laatkomers doet ons verstoord achterom kijken, maar het blijken de sopraan Deirdre Angenent en bariton Thomas Oliemans te zijn. Een mooie vondst van regisseur Kenza Koutchoukali om Judith en Blauwbaard zo schijnbaar achteloos te laten opkomen. Dat hij zijn kersverse geliefde wat ruw lijkt voort te slepen zet direct de toon van hun gedoemde relatie. Wil ze echt wel mee, vraagt hij keer op keer. De noodklok luidt, haar moeder is in rouw, haar vader gespt zijn zwaard om; ze kán nog terug. Judith is echter vastberaden: ze houdt van Blauwbaard en heeft alle schepen achter zich verbrand om haar leven met hem te delen.
Maar zijn kasteel is koud en donker. Geen sprankje zonlicht dringt er door, de muren druipen van het bloed. Zeven deuren blijven gesloten en Blauwbaard maant haar dringend deze niet te openen. Zij is echter vastbesloten ook zijn diepste geheimen te ontwarren en eist de sleutels op, ervan overtuigd dat haar liefde sterker is dan zijn wrede inborst. Ze heeft hierover ‘geruchten’ gehoord die ze weigert te geloven. Schoorvoetend, met steeds meer moeite, geeft Blauwbaard haar de sleutels. Zelfs de laatste, waarmee Judith haar lot bezegelt: samen met zijn drie eerdere vrouwen zal zij voor altijd als levende dode in de zevende kamer blijven.
Bartók schreef er bloedstollend mooie muziek bij, met klankeffecten die het gruwelijke verhaal beeldend op ons netvlies toveren. Kille klanknevels aan begin en eind schetsen de ijzingwekkende sfeer in de burcht, een in telkens andere instrumenten opflakkerend motiefje van een kleine secunde waarschuwt Judith voor het komende onheil. Vlak voor ze de eerste deur opent naar de martelkamer, gaat er een zucht door het orkest, als huivert het kasteel. Schelle houtblazers, gejaagde xylofoons en op de kam tremolerende violen evoceren de pijn die de slachtoffers daar hebben gevoeld.
Gierende houtblazers en een martiale trompet verbeelden de wapenkamer, terwijl de luister van de schatkamer achter de derde deur wordt verklankt door een pianissimo-akkoord in trompetten en fluiten tegen wervelende loopjes van een celesta. Breed uitgesponnen gebaren en martiale koperblazers in een oorverdovend tutti klinken wanneer de vijfde deur Blauwbaards immense rijk onthult. De bloedvlekken op de wolken doen Judith beseffen dat ze haar geliefde niet kan redden, hij zal haar doden. Toch zet ze door.
Klaaglijke strijkers en blazers en donkere trommelslagen klinken als Blauwbaard haar na veel aarzeling uiteindelijk de sleutel geeft tot de zevende kamer. Dissonante, opflakkerende motieven in het hout verbeelden Judiths schrik als ze haar drie voorgangsters ontwaart. De muziek is bijna innig als Blauwbaard hun schoonheid bezingt, terwijl hij Judith de kroon van de nacht opzet. Tegen uiterst dissonante klankwoelingen van het orkest slaat zij angstkreten en smeekt hem haar te sparen, maar het is te laat. Na een geweldige orkestrale climax verbeeldt een weemoedige hoornsolo Judiths berusting in haar lot. Dan keren de eenzame klanknevels van het begin terug en sterft de muziek weg met een paar verre tromslagen.
Jammer genoeg komt de kleurrijke muziek van Bartók in Theater aan de Parade niet werkelijk tot leven. De musici tekenen voor prachtige soli, maar de voor deze partituur zo kenmerkende afwisseling tussen passages van fluisterzachte, ingehouden spanning en oorverdovend geweld gaat verloren in de gortdroge akoestiek van het theater. Ook de zangers moeten hiertegen opboksen. Desondanks is Angenent een zeer overtuigende Judith, die met haar krachtige, wendbare sopraan een zelfbewuste vrouw neerzet, die ondanks alle waarschuwingen blijft geloven in de kracht van (haar) liefde.
Oliemans heeft een mooie stem, maar zijn basbariton mist de kracht om de onderhuidse dreiging die van zijn personage uitgaat invoelbaar te maken. De personenregie helpt hierbij niet. In plaats van een gekwelde, gevaarlijke ziel roept hij met zijn flauwe lachjes en wanhopig gekroel door zijn haar eerder een schooljongetje op dat vermanend wordt toegesproken door zijn moeder. Natuurlijk, psychologiseren is onvermijdelijk bij deze enige opera van Bartók, maar Blauwbaard als beklagenswaardige zwakkeling vergt wat erg veel willing suspension of disbelief.
Jammer ook van de wel erg alledaagse kostuums. Angenent draagt een rode sweater en overmaatse bandplooibroek, Oliemans een afgetrapte spijkerbroek en slobbertrui. Tja, we zijn allemaal mensen en het drama speelt zich misschien wel af in ons eigen hoofd, maar toch. Van een machtige Hertog met een landgoed dat groter is dan je oog reikt, zou je een representatievere kledingstijl verwachten. Het eenvoudige decor en de zakelijke belichting roepen evenmin de sfeer op van een naargeestige burcht. Hoewel er gedurende de voorstelling wat doeken worden neergelaten, ontbreken hierop projecties die het verhaal wat meer vlees op de botten hadden kunnen geven.
Het is dapper dat Opera Zuid de hier te lande zelden uitgevoerde Blauwbaards Burcht op de planken zet, maar de productie zou gebaat zijn bij een wat minder minimalistische aanpak.
Foto’s: Joost Milde