Wie van operette houdt, houdt van Strauss. Johan Strauss jr. wel te verstaan, de koning van de wals. Dus wordt er in Eine nacht in Venedig, een bewerking van Strauss’ meesterwerk van operetteliefhebber Steef de Jong, gewalst. (meer…)
Een hondstrouwe diender moet kiezen tussen zijn taak en zijn wraak, tussen een melding elders in de stad of de tijdelijk vrijgekomen dealer van de vervuilde pillen waardoor zijn dochter om het leven is gekomen. John Buijsman speelt de rechercheur wie ‘de nacht past als een warme jas’. Een gewone man met een moeilijk leven.
‘Daar staat hij. Speksnijder. Vijfenzestig. Recherche. ID op het hart. Hart op de goede plaats. Last van zijn voeten. Maar hij heeft dienst, dus hij zal wel moeten. Opent nog even de achterklep en snuift en snuift aan de strak gestreken dameskleren, die hij maar niet weg kan doen. Daarover later meer.’ Vintage Peer Wittenbols, zo’n introductie. Typering, feiten, oordeel, rijm, raadsel, cliffhanger en dan zijn we nog maar vijftig woorden verder. Hoe het met Speksnijders vrouw is? ‘Mager van niks eten, dik van de medicijnen. … Soms, als het stil is op de bank, ben ik bang dat ik hoor hoe ze binnenin wordt weggeknaagd…’
Nee, een vrolijke voorstelling is het niet, de nieuwe monoloog van John Buijsman. Wel een die aankomt. Geef Buijsman een harde jongen met een zacht hart en er gebeurt iets. Zeker als Wittenbols zich bekommert om de woorden. Die klinken zo simpel, zeker uit de mond van Buijsman, en ze zijn zo goed gekozen.
Speksnijders vrouw is terminaal, zijn dochter is lang geleden gestorven op een houseparty. ‘Kind, wat waren we zuinig op je. Kijk maar naar je bloed, hoe zuiver rood.’ Sindsdien slaapt hij niet, hij ligt naar eigen zeggen al zestien jaar wakker. Buijsmans Speksnijders knarst van alle kanten, heeft zich een taai schild aangemeten, maar zit ook vol wanhopige liefde voor de weinige mensen die dicht bij hem staan.
Zestien jaar lang wacht hij al op de kans om de ‘vermoordenaar’ van zijn kind iets aan te doen. Dankzij een tipgever in café De Zeven Zonden weet hij waar hij hem die nacht kan vinden. Er komt nog een verwarde man tussendoor en een hallucinerende hypo door zijn diabetes, maar dan komt Speksnijder toch oog in oog te staan met de man die hem geen nacht met rust heeft gelaten.
Buijsmans monoloog heet De bizarre nacht van Arie Speksnijder. Bizar vind ik niet het ideale woord om die nacht te typeren. Het klinkt mij te hyperig en sensationeel; bizar is eerder een woord voor een aanstellerige bakvis dan voor een door verdriet opgevreten man vlak voor zijn pensioen. Maar dat is maar het vlaggetje op een sterke voorstelling.
De nacht in de stad wordt geprojecteerd op een achterdoek; behalve een tragisch verhaal en een wraaktragedie is dit een ode aan een havenstad, met alle rafels van dien. De bluesy gitaar van Dusty Ciggaar sluit uitstekend aan bij het ritme van Wittenbols en Buijsman en reageert gevoelig op hun tekst. Dankzij de regie van Marcel Visbeen loopt alles soepel en natuurlijk, ondanks de sprongen die de toeschouwer moet volgen.
En dan de cruciale vraag: doet hij het of doet hij het niet? ‘Nog altijd heb ik momenten waarop ik denk heb ik nou geschoten of niet’, zegt Speksnijder. De kijker mag het weten.
Foto: Beer Buijsman
Daar wil ik graag naar toe!