Waarom genieten de toeschouwers al anderhalve eeuw lang van de zelfmoordzangeressen Norma en Madama Butterfly uit de gelijknamige opera’s, respectievelijk uit 1831 en 1904? Is het de schuld van de man dat de vrouwen zich uit liefdespijn doden? Deze vraag vormt het begin van Before I Die, een muziektheaterproductie door het Kameroperahuis die te zien is tijdens de Operadagen Rotterdam.

In het openingsbeeld zit De Man (Reinier Demeijer) verongelijkt als een bozige puber op het voortoneel. Dan openen enkele vrouwen – identiek gekleed in een vreemd-grijzig of beige broekpak met witte hoge hakken – het glanzende gordijn en sturen hem een kleine arena in. Hij weigert, maar hij moet. Hier staan een klein orkest opgesteld, I Solisti Belgian (een blazersensemble) en leden van het Kameroperahuis. Nog een gordijn gaat weg en daar liggen twee dode vrouwen, Norma en Madama Butterfly.

De Man, met hoofdletters, ontsteekt in woede: dit heeft hij niet gedaan, hij is onschuldig, de vrouwen zelf maken zichzelf te schande door de hand aan zichzelf te slaan. En waarom? Omdat wij, het publiek, daarvan genieten en erom vragen. Het is een boeiend uitgangspunt van regisseur Mart van Berckel en tekstschrijfster Anna Maria Versloot. Lies Colman is verantwoordelijk voor het idee en de muzikale omlijsting uit de opera’s van Puccini (Madama Butterfly) en Bellini (Norma). De vormgeving is van Vera Selhorst.

Langzaam herrijzen de dode zangeressen, die als Norma (Laura Bohn) en Madama Butterfly (Astrid Stockman) de bekendste aria’s zingen. Het is een flirt met de dood, zoals Bohn en Stockman hun rollen spelen. Eerst neemt de heel jonge Madama Butterfly het initiatief en kronkelt om De Man heen, verleidt hem; haar ogen zijn zwaar opgemaakt en ze is echt de jonge Japanse bruid, eigenlijk een meisje nog. De Norma van Bohn is in een zwartblauw gewaad gehuld, zoals past bij haar rol van priesteres.

Het idee voor Before I Die is beslist aantrekkelijk, maar in de uitwerking is de uitvoering gedeeltelijk geslaagd. De tekst van De Man gaat op den duur tegenstaan door de hamerende herhalingen en de geërgerde verongelijktheid. Acteur Demeijer schreeuwt zijn verontwaardiging uit, kruipt over de vloer, richt zich tot het publiek dat immers verantwoordelijk is voor deze verlustiging in suïcidale vrouwen.

Aan het slot komt De Man tot het berustende inzicht dat hij het misschien verkeerd heeft gezien, dat deze lyrisch geuite dramatiek en verhaallijnen horen bij de opera. Dan gaan de gordijnen achter hem dicht en legt een vrouw een hand op zijn schouder, als om hem sterkte te wensen. Er zitten nogal wat vreemde elementen in de uitvoering en aankleding. De vrouwelijke orkestleden (die overigens werkelijk prachtig spelen) zijn bewust nuffig aangekleed met bril, knotje. Er is een vrouw in het zwart die de dood symboliseert.

De regie komt niet tot een dramatische dynamiek: er is veel wanhoop en boosheid, uitgedrukt in een tekst die niet vrij van clichés is. Maar uiteindelijk draait de voorstelling om telkens hetzelfde thema: opera is een achterhaalde kunstvorm die niet past in deze tijd. Het ‘verhaal’ van Norma en Madama Butterfly wordt getoetst aan geloofwaardigheid en realiteitszin. Maar is dat wel terecht? Is het niet de huiver voor de dood van de vrouwen die bij de toeschouwer het besef, de catharsis, oproept van een verkeerde keuze? De Man vraagt zich in wanhoop af:  ‘We bloeden in elkaars wonden en mensen roepen dat dat liefde is. Is dit liefde?’

Ja, dat is precies de liefde die over alle grenzen heen gaat die Norma en Madama Butterfly uitdrukken. Een opera langs de liniaal van de realistische geloofwaardigheid leggen is een boeiende vraagstelling, maar feitelijk ongepast. Dan zouden alle grote tragedies, zoals Medea, Oedipus, Elektra, Lulu, onaanvaardbaar zijn. Het zijn deze vragen die de voorstelling op een bepaalde manier prikkelend maakt. Dankzij de zangkunst van de solisten en het ensemblespel van I Solisti wint de muziek het: die is boven elke twijfel verheven.

Foto: Erik Franssen