In een voorstelling die begint als vintage Bambie, laten de drie spelers alle gradaties van woede zien, van lichte irritatie tot totaal exploderende agressie, waarna de woede langzaam maar zeker wordt omgezet in een poëtische en abstracte beeldentaal. Is woede bevrijdend? (meer…)
Er zit een samoerai in iedereen. Met een kamerjas, wat houten stokken, slippers en een beetje witte schmink haal je die zo bij jezelf naar boven. In je eigen huiskamer nog wel. Al is de vraag of gespeelde samoerai-heldhaftigheid je kan wapenen tegen alledaags leed.
Voor Bambie 17 – De samoerai liet mimegroep Bambie zich inspireren door het oude Japan en met name de figuur van de legendarische krijger: de samoerai. In een huiskamer vol gestapelde tafeltjes, een instortende plant en een achenebbisj kamerscherm spelen drie volwassen mannen (Jochem Stavenuiter, Gerindo Kartadinata en Ingejan Ligthart Schenk) de held bij zichzelf naar buiten. Stavenuiter voelt zich de leider en dwingt de tegenstribbelende Ligthart Schenk tot het samoeraischap. Bovendien zwaait hij te pas en te onpas met knullig op kartonnen bordjes gekalkte samoeraiwijsheden als ‘Moed is de tanden op elkaar zetten’, ‘Doe niets waar je niet achter staat’ en ‘Het is niet nobel je laatste adem op je slaapmat uit te blazen’. De agressiever aangelegde Kartadinata laat zich makkelijk overhalen om vervaarlijk met een bezemsteel te zwaaien. Waar je trouwens ook prima mee kunt vissen. Eenmaal getraind en ingewijd in het huiskamersamoeraischap volgt de echte test: de confrontatie met hun stervende moedertje. En dat gaat de amateurridders niet in de koude kleren zitten.
De komische tragiek van drie volwassen mannen die samoerai spelen in hun huiskamer is Bambie op zijn best. Net als de huis-tuin-en-keukenpoëzie waarmee dat gepaard gaat. Zoals wanneer een van de mannen met twee van tafeltje naar tafeltje springende vingers een complete, heldhaftige odyssee probeert te verbeelden. Of wanneer een schuinstaande tafel en dwarrelende papiersnippers een berg voorstellen waar je tegenop kunt klimmen en een luizige kamerplant een te doordringen oerwoud.
De voorstelling kantelt als de werkelijkheid van hun zieke moeder (Klaske Bruinsma) het door de mannen gecreëerde universumpje letterlijk aan de kant veegt en hun heldendom als sneeuw voor de zon verdwijnt. Als drie kleine, bedremmelde jongetjes staan ze naast haar grote bed. Maar het lijkt alsof dat smelten ook geldt voor de poëzie en de fantasie van de voorstelling. Wat er in de slaapkamer van moeder gebeurt is veel minder interessant, spannend of tragikomisch dan het eerste deel. De moeder brabbelt wat, de mannen geven haar een bloemetje en kruipen bij haar in bed of ze schrikken als haar adem stokt.
Pas als moeder overlijdt en ze haar postuum betrekken in hun samoeraispel door haar heel beheerst te bespelen als een Bunrakupop vindt de groep haar poëzie weer terug. En hoe. Het is een scène die zo wonderschoon is dat je de Bambies het haperende middendeel van de voorstelling met liefde wilt vergeven.
(foto: Ben van Duin)