GRIT begint met een knal, een statement van jewelste: langzaam begint danser Philippe Magdelijns te bewegen: zijn heupen, zijn schouders, zijn torso, zijn armen, zijn nek en alles daartussen, daaronder en daarboven. Als in een morfologische studie zie je bewegingen die je niet eerder zag, in elk geval niet zo, en al helemaal niet in klassiek ballet.
(meer…)
Ballet is een witte kunst. In het Holland Dance Festival trad dit jaar Ballet Black op, een zwarte en Aziatische groep uit Londen, die werd opgericht omdat gekleurde dansers in Engeland te weinig kansen krijgen. De Dutch Don’t Dance Division omarmt in Ballet blanc de witte balletten uit het klassieke en recentere repertoire, maar wel met een vette knipoog.
Wit is voor De Dutch Don’t Dance Division niet alleen de kleur van onschuld, zwanen en galaprinsen en -prinsessen, maar ook van ziekenhuizen en psychiatrie. Daarmee zijn de uitersten van Ballet blanc van De Dutch Junior Dance Division wel ongeveer gegeven. De ‘junioren’ vormen de talentengroep van De Dutch Don’t Dance Division van Thom Stuart en Rinus Sprong. Dat klinkt misschien als een clubje jongeren die leuk dansen in hun vrije tijd, maar dat klopt niet: de ambities zijn veel groter. Een deel van de groep is al afgestudeerd aan een dansopleiding. Stuart en Sprong coachen de vergevorderde talenten naar hopelijk de grote gezelschappen. Behalve danstechniek zitten ook ‘(re)presentatie, cultureel ondernemerschap, professionaliteit, veelzijdigheid en inzicht in hun danscarrière’ in het lespakket.
De mannen van De Dutch Don’t Dance Division houden overduidelijk van ballet, maar weigeren de ultieme romantische kunst als heilig en onaantastbaar te beschouwen. Plezier is een belangrijk uitgangspunt, en dat plezier zie je ook terug bij deze talenten. Een behoorlijk serieuze versie van de grand pas de deux uit De notenkraker staat naast een slapstickversie van Het Zwanenmeer; in de muziek hebben Tsjaikovski en Madness elkaar gevonden. Behoorlijk serieus omdat de muziek en de dansprestaties zich houden aan de klassieke uitgangspunten. Tegelijk zijn de prinsen- en prinsessenpakjes behoorlijk over de top en is Lorris Eichinger zo’n dertig centimeter groter dan zijn partner Corinne Cilia – in klassiek ballet is dat ondenkbaar. Ze laten ook zien hoe moeilijk de kunst van de moeiteloze elegantie is.
Beide delen, voor en na de pauze, beginnen met de stervende zwaan van Saint-Saëns. Rinus Sprong maakte er een choreografie op waarin vijf dansers samen het zwanenlijf verbeelden, als ode aan zijn overleden vader, en Sidney Scully danst de klassieke versie van Mikhail Fokine, waaraan Anna Pavlova veel van haar roem dankte. De Dutch Junior Dance Division is naast alle relativering bereid risico’s te nemen. De relativering slaat dan weer toe in Thom Stuarts choreografie op De zwaan van Tuonela van Sibelius. Onder het pierrotmutsje, de losse veertjes en de witte boa als staart doen de oranje sokken aan Donald Duck denken. Met Intensive Care: een doktersroman (1991), ook van Stuart, kom je weer in een heel andere wereld terecht: het vrolijke absurdisme van de ziekenhuisromantiek.
Drie aardige, maar niet opzienbarende nieuwe stukken van Sprong en Stuart worden geheel volgens de doctrine van het Nederlands Dans Theater gelanceerd als ‘wereldpremières’. De mannen nemen niet alleen de danswereld niet overdreven serieus, ze zijn ook zelf bereid met de billen bloot te gaan: Rinus Sprong zingt als een gedreven amateur Nantes van Barbara.
De lol en de relativering vormen maar één kant van het verhaal. Intussen lukt het De Dutch Don’t Dance Division wel degelijk om dansers verder te brengen. Ze hebben een prettige interactie, met elkaar en soms zelfs, heel onballetachtig, met het publiek, verkennen alle uithoeken van hun talent – Jean-Louis Decock bijvoorbeeld kan bijzondere dingen met zijn lichaam en is een komisch talent – en ze krijgen van Stuart en Sprong een levendig, veelzijdig, slim samengesteld programma als vehikel.
De Dutch Don’t Dance heet hun groep. De volgende regel van het liedje van Annie M.G. Schmidt is ‘There are a few who do’. Gelukkig maar.
Foto: Studio Oostrum