Op afstudeerfestival ENTER begeleidt Theaterkrant 15 nieuwe theaterwerkers bij hun eerste recensies. Deze recensie is geschreven door een van de deelnemers van het traject, Eva Graaff.

[baken] speelt zich af op een bijzondere plek: in de foyer van Theater aan het Spui. In de ruimte staan twee cabines, een smalle en eentje drie keer zo breed, allebei verhoogd: de black-boxversies van een telefooncel en een etalageruit. Ik neem plaats op een haastig neergezette stoel en krijg een koptelefoon aangereikt, eentje die vast voor menig silent disco gebruikt is. De meeste mensen die niet zullen deelnemen als toeschouwer glippen nog snel naar buiten.

Studio Klein/Kriek, oftewel makersduo Joppe Klein en Olivier Kriek, studeert met [baken] af van ArtEZ Toneelschool Arnhem. De performance bestaat uit zes aktes, die beginnen met een tekst en zich vervolgens ontvouwen in korte scènes met stil spel. Deze scènes worden begeleid door muziek en geluiden via de koptelefoons.

Een van de performers klimt door een luik in de smalste cabine en begint daar, pratend in een microfoon, met akte 0: ‘Het Niets’. Het licht in de grote cabine gaat aan en daar is tevens ‘niets’ te aanschouwen. Daarna worden alle rekwisieten getoond die de twee gedurende de performance gaan gebruiken, als een stilleven.

Het begint spannend: alle mensen die het theater in- en uitlopen worden deel van de voorstelling. De performers spelen daarmee, door naar ze te kijken, en zelfs door een stuk tekst dat begint met ‘Er kijkt iemand naar mij.’ Ik moet even denken aan Augusto Boal: het betrekken van mensen in een theatrale setting zonder dat zij daar weet van hebben. Al snel worden de anderen echter een afleidend gegeven.

Ook het geluid verliest na een tijdje zijn charme. Er is een muziekje dat steeds terugkeert tijdens de wisselingen van de korte scènes en dat doet denken aan het spel Kahoot!, met onregelmatige piepjes tussendoor. Naarmate de performance vordert zie ik op tegen de terugkeer van het wachtmuziekje, dat steeds te vroeg voelt en scènes lijkt af te kappen.

Het scheppen van verschillende werelden door middel van muziek die individueel wordt ervaren door het publiek, lijkt mij in principe een goed idee; in de uitwerking komt dat idee niet helemaal uit de verf, doordat het geluid vaak bevestigt of ondersteunt wat er te zien is. Een circusdirecteur die de ander in elkaar slaat met een trom krijgt een circusmuziekje, een performer met een gasmasker een alarmtoon en de rustige momenten worden vergezeld door dito muziek.

De performance komt het meest tot leven in de stille beelden die het duo creëert. De een vist de ander in slow motion op uit een gat in de vloer van de cabine, een flink staaltje fysieke verbeelding. Later staren ze elkaar geschrokken aan door de ruit en als eindbeeld staan ze in akte 5 (‘Een Einde’) samen bovenop de grootste cabine, als op een dak.

In deze tableau vivants kan ik hun inspiratie door de beeldende kunsten het beste lezen. Tevens zijn dit de momenten waarop ik me het meest op hun spel mag richten, waar ik twee keer het gevoel krijg dat ze bij de kern van hun concept komen: Kriek die met een muts met vacht en oren dierlijk beweegt en uitdagend het publiek aankijkt en Klein die met een stofzuiger in zijn hand schijnt te twijfelen of hij zichzelf niet ook wil opzuigen. Hier zie ik het individu dat zich buiten de maatschappelijke norm wil begeven.

De aaneenschakeling van de diverse realiteiten blijft wat willekeurig, doordat de keuze voor de getoonde scènes onduidelijk blijft. Alleen bij bovengenoemde verstilling transformeert hun draagbare black box even. Meestal blijft het een zwarte vitrinekast met twee acteurs die momenten laten zien uit de levens van mensen die ik niet ken en ook nooit zal leren kennen, omdat ze snel weer verdwijnen door het luikje in de achterwand.