Vijftig jaar geleden. Op 23 september 1971 snijdt de 21-jarige Mario Roymans met een aardappelschilmesje ‘De Liefdesbrief’ van Johannes Vermeer uit het kader in het Paleis van Schone Kunsten in Brussel, steekt het achter zijn broeksriem en vlucht weg. (meer…)
‘Bagarre’ betekent vechtpartij in het Frans. In Vlaamse gewesttaal staat ‘t is bagaar voor ‘er is een conflict’. Hoezo een straatgevecht? Het is toch niet het armtierig crapuul dat op de vuist gaat in de voorstelling, maar de weldoorvoede kampwachters en hun echtgenotes? Een doordachte titel: achter de publiek idealistische façades worden wel degelijk smerige privézaakjes uitgevochten.
De eerste samenwerking tussen Toneelhuis-regisseur Guy Cassiers en spelerscollectief Lazarus levert een meesterlijke productie op: de know-how en scenografische gedegenheid van een groot huis met de ongebreidelde kracht van razend getalenteerde acteurs geeft vonken. En het venijnige verhaal helpt daarbij.
Een remake van een remake in een niet mis te verstane hedendaagse context: Bagaar is gebaseerd op de film Coup de torchon (1981) van Bertrand Tavernier, die zelf het plot haalde van de Amerikaanse misdaadroman Pop. 1280 (1964) van Jim Thompson. Telkens gaat het om een smeris die van volgzame sul muteert tot wraakengel. Thompson wordt ook wel de Amerikaanse Dostojewski genoemd. Het donkere mensbeeld van Aantekeningen uit het ondergrondse en Misdaad en straf is ook uit deze productie af te lezen. Alleen blijft de misdaad hier onbestraft. Leven we in andere tijden?
In Bagaar is Lucien Cordier politiechef in het kleinste van de vierenzestig districten van een kamp, op een niet nader genoemd eiland. ‘Vluchters’ worden er opgevangen en al of niet toelating verleend om door te reizen naar het Continent. (de nieuw gemunte term ‘vluchters’ zet meteen de ongemakkelijke toon: met een andere woord besef je weer dat het om haveloze en uiterst kwetsbare mensen gaat – een prangend probleem, hier even ‘fris’ aangegeven. In de loop van de voorstelling wordt duidelijk dat het vluchtelingenprobleem er bij de protagonisten amper toe doet, alleen hun eigen besognes tellen).
Door recente politieke ontwikkelingen zijn de grenzen gesloten en is het eiland op zichzelf aangewezen. Lucien Cordier moet de orde handhaven, maar laat de dingen op hun beloop (‘dat is zo schoon’). Hij houdt zich liever onledig met vrouw, minnares en de pas aangekomen schooljuf. Een loser is hij, die op zijn kop laat kakken, maar zich ondertussen in het geniep eigen pleziertjes gunt. Met de nakende verkiezingen wordt zijn positie bedreigt, en ontpopt hij zich van gluiperd tot schurk. De mensenkennis die hij opdeed vanuit zijn slaafse positie (om beter aan het gepest en gesar te ontkomen) geeft hem nu alle wapens in handen om wraak te nemen. Efficient en koelbloedig, een onschuldige schurk.
De enscenering is perfect: een paar rasterwanden scheppen het gevoel van een beveiligde, maar tegelijk ingesloten ruimte – er is geen ontsnappen aan. De vlakke speelvloer van Arsenaal in Mechelen komt de claustrofobische sfeer ten goede, en duwt de spelers dicht op elkaar op een kleine oppervlakte. Een transportkist is het belangrijkste decorstuk, samen met een zwaar televisiescherm dat af en aan gedragen wordt, en van waaruit Luciens collega (Gunther Lesage) de gebeurtenissen gadeslaat en bekommentarieert als een bang ambtenaartje – achteraan zie je de acteur zijn rol live spelen. Zo zijn er wel meer excellente vondsten die met weinig middelen de misdadige sfeer als vanzelf creëren. De looppstation geeft het schieten en schoppen geluid, het uitgekiende licht springt van onthullend fel naar louche duisternis, de kostuums vertellen hun eigen verhaal – alles net rock-en-roll-nonchallant genoeg.
Maar de spelers zijn het strafst van al. Eerst ogen ze wat onbestemd zoals ze daar bij aanvang in een warrig groepje staan te wachten. Dan breken ze een voor een uit, met spetterende tussenkomsten. Vooral de bijrollen zetten een stel knappe, over de top karikaturen neer. Bij de venijnige alfaman – tweede politiechef (andere rol van Günther Lesage) duurt het even voor je beseft dat hìj het is die dat smerige lachje zo laat sissen. Vunzig gewoon. Een hilarisch absurde Ryszard Turbiasz is in zijn beide rollen even onmiskenbaar zichzelf. En voor het eerst ooit heb ik echt gelachen met Katelijne Daemen – haar Frans tussentaaltje en de bekakte ernst waarmee ze haar man en omgeving domineert! Maar alle rollen zijn stuk voor stuk knetterend, humoristisch én bijtend. Topploeg.
Koen de Graeve in de hoofdrol van de politiechef blijft nog het meest van al een gewoon goedige en makke figuur. Dat is zijn onschuldig schuldige rol natuurlijk, en hij past perfect in de opzet van de voorstelling: een mens neerzetten waar je niet anders kan dan jezelf in herkennen, met al je schone publieke schijn en minder schone privémanieren. Of zijn we niet allemaal enigszins tegenstrijdig in ons handelen? ‘Cognitieve dissonantie’ noemen ze dat met een geleerd woord: de ene dag met de auto confortabel tot vlak bij de theaterzaal rijden, de volgende dag trots de klimaatmars toejuichen (eigen voorbeeld).
Afgelopen week kopte de Belgische krant De Standaard: ’Eu-missie op zee moet het zonder schepen doen’. Er kunnen, met andere woorden, geen migranten (‘vluchters’) meer opgepikt worden. Als dat geen sprekend voorbeeld is van wegkijken van de ellende?Daarmee komt deze zwarte komedie ongemakkelijk dicht bij de huidige werkelijkheid. Een wereldbeeld van waar je jezelf met enige gêne probeert uit weg te redeneren (en niet alleen als witte man). Maar door de zwarte humor en de groteske figuren werkt de voorstelling toch niet moraliserend. Dat is eens zo sterk, natuurlijk: als een vervelend kleverig goedje dat je niet van je handen krijgt.
Foto: Kurt Van der Elst