De voorstelling Awake begint met tiental jongeren die zich ’s avonds uitkleedt om te gaan slapen. De voorstelling eindigt met het ochtendgloren. Maar in de nacht wordt er nauwelijks geslapen.
De nacht is hier een periode van grotere gevoeligheid voor stemmingen, angsten, verlangens en (waan)beelden. Het is een periode van onrust en duisternis. Er is weinig tekst, af en toe een spelscène, er is geen duidelijk verhaal – hoogstens wat losse eindjes. Wat er wel is, is een lange onophoudelijke reeks beelden en bewegingen. En die komt van de spelers: in uitputtende fysieke gezamenlijke sequenties, in solo’s en in alle mogelijke samenstellingen daartussen. Ze maken daarbij veelvuldig gebruik van hun zwarte slaapzakken: als cocon, als stootkussen, als vleugels, en natuurlijk ook als beddengoed. IJzersterk is de scène waarin ze allemaal staande in hun zakken – onherkenbaar doordat ook hun hoofd wordt bedekt – als zombies dezelfde bewegingen maken. Het is een angstaanjagend nachtelijk leger van aanvallers en slachtoffers tegelijk.
Die zwarte slaapzakken lijken een vondst, al worden ze soms ook een slome last bij de vaak hectische bewegingen. Gelukkig werpen de spelers ze op een gegeven moment van zich af en krijgen ze in hun loszittende slaapkleding vleugels, en een grenzeloze bewegelijkheid die aan alles behalve slapen doet denken. De rusteloze nacht wordt voor een goed deel gevuld met neurotische spasmen, dolen en soms met uitgesproken agressieve uithalen die refereren aan onvermogen en de donkere kanten van het bestaan.
Dingen die overdag nog wel kunnen worden gecontroleerd, steken ’s nacht onverbiddelijk de kop op. Er is een scène waarin een zoekende en weifelende speler (Ziggy Knel) door een duivelse mephistopheles (Christopher van der Meer) naar zijn diepste roerselen wordt ondervraagd. En die daar de spot mee drijft door zijn sardonische lach door een microfoon kracht bij te zetten en diep in ieders ziel na te echoën.
Dat de montagevoorstelling toch een eenheid heeft is te danken aan het duidelijke begin en einde en aan het feit dat alle spelers van begin tot eind op het toneel blijven. Hoewel ze allemaal in de nacht op zichzelf worden teruggeworpen, blijf je kijken naar een groep. De regisseurs Elike Roovers en Rutger Esajas slagen erin alle elementen van de voorstelling te doseren, zonder het enthousiasme en de torenhoge energie van de jonge spelers geweld aan te doen. De eenheid van de voorstelling is er niet in de laatste plaats ook door de schitterende en perfecte geluidsband van DJ Lovesupreme. Het loven van het geluid is hier geen zwaktebod. De techno zorgt ervoor dat de onrust, de losse eindjes van het verhaal, de grote variaties aan bewegingen – soms niet meer dan flarden – naadloos in elkaar overlopen als gedachten en dromen in de nacht.
Het ontbreken van een duidelijk verhaal heeft het risico dat de aandacht verslapt. Maar door de grote variatie aan bewegingen en beelden in deze voorstelling valt de aandacht nergens weg. De groep heeft bij het samenstellen van deze voorstelling kunnen putten uit een arsenaal aan mogelijkheden na een jaar repeteren en uitvinden. Dat jaar is niet tevergeefs geweest.