De lege zetels op het filmdoek in ‘Das Floss der Medusa’ van De Nationale Opera vormen een onthutsende reflectie van onze innerlijke leegte ***
Met het Opera Forward Festival verkent De Nationale Opera sinds enige jaren hoe ze opera actueel en misschien zelfs hip kunnen maken; en aangezien ze mij van mijn operahaat hebben genezen, zijn ze daarmee niet slecht bezig.
Vorig jaar liet Lotte de Beer met het wervelende Caliban zien hoe je van opera vervreemdingstheater kunt maken, gebruik makend van stellages en live video. De voorstelling Avventure di Anima e di Corpo van het experimentele vocale ensemble Silbersee (vroeger heette dat nog VocaalLab), in regie van Nina Spijkers, trekt de vraag ‘is dit nog opera?’ nog verder door. De uitkomst is een opera in een loods en zonder herkenbare tekst of verhaallijn. Het is muziektheater volgens het DIY-principe, maar dan wel doe-het-zelf volgens DNO, met strakke belichting en weelderige kostuums.
Uitgangspunt zijn de Aventures en Nouvelles Aventures, die de Hongaarse componist György Ligeti schreef uit irritatie omdat je in de opera toch nooit de tekst die gezongen werd kon verstaan. Die irritatie zette hij om in een vocale komedie waarin drie stemmen sissen, grommen, gillen, murmelen en vooral in stukjes uiteen vallen. Het is tekenend voor de werkwijze van Ligeti, die in de hoogtijdagen van de naoorlogse avant-garde op allerlei manieren bezig was de muziek te ontregelen, maar muzikaal is het minder boeiend dan zijn piano-etudes met bokkensprongen en geblokkeerde toetsen of zijn Requiem en Clocks and Clouds met knetterende klankwolken. De toevoegingen van hedendaagse componist Raphaël Cendo (onder andere een basfluit en wat electronica) maken (Nouvelles) Aventures vooral langer. Dat had avontuurlijker gekund.
Avventure di Anima e di Corpo van Silbersee vertaalt Ligeti’s absurdisme naar iets wat je fragmentarisch totaaltheater zou kunnen noemen. Er is geen hiërarchie tussen zangers en instrumentalisten, de muzikanten zijn tevens de acteurs (wat meestal een goed teken is), de choreografie is deels door overleg en improvisatie tot stand gekomen (wat meestal een slecht teken is), de instrumenten zijn zelf ook rekwisieten en alles beweegt door elkaar heen. De setting is een soort rotslandschap (of vuilnisbelt) van lege blikjes en onder zwarte doeken bedekte stellages, belicht vanuit aan de zoldering opgehangen stortkokers. De vleugel, klavecimbel en grote trom gaan naadloos op in dat rotslandschap, van waaruit de muzikanten voortdurend opduiken en weer verdwijnen. Het is de Dogtroep, maar dan muzikaal.
De postmodern-historiserende kostuums (van Robby Duiveman) verdienen bijzondere vermelding. Dirigent/vocalist Francine Vis flitst rond in een donker Gouden-Eeuw-kostuum met oversized pofbroek; cellist/bariton Jussi Lehtipuu, een lange tengere gestalte, duikt op gehuld in rafelige windsels als een leproze. De trommelaar draagt een centurionsharnas, de hoornist een regenjasgele livrei, de fluitist heeft bokkenpoten. Die laatste verschijnt tegen het einde in fel tegenlicht met een minotauruskop. Avventure wordt zo een aaneenschakeling van tableaus, waarbij de bas het semi-verbaal aan de stok heeft met de mezzosopraan en de toetsinstrumenten er met trommelstokken van langs krijgen.
Met de aankleding zit het dus wel goed; nou is dat zelden anders bij DNO-producties, maar waar die vaak bedolven worden onder de production values, werkt hier de gestroomlijnde arte povera verfrissend. De chaos is strak geregisseerd: precies op het juiste moment klettert een servies of valt een knot wol uit de stortkoker. Maar mede daarom blijft het gekkigheid. Energieke en beweeglijke gekkigheid, weliswaar, met een heel scala aan semi-verbale menselijke interacties, maar uiteindelijk een serie vondsten en ingrepen. Een statement over de grenzen van de communicatie of de staat van het muziektheater wil het niet worden, en het springt te veel van de hak op de tak om in op te gaan. Jongens, doe nou eens rustig, kap niet elke solo na drie noten af.
Foto: Julian Maiwald