Voordat het publiek de zaal betreedt, wordt het verzameld in een voorgeborchte alwaar het gewaarschuwd wordt, niet door een engel met een vlammend zwaard maar door een prozaïsch geprinte disclaimer die de toegang tot de hemel of hel afraadt voor iedereen onder de achttien. (meer…)
Het licht ging uit bij Suzanne. Drie, twee, één, zwart. Letterlijk gebeurt dat op de scène, drie keer. Dat moment zou een kantelmoment in haar leven moeten zijn. Ze beseft dat, maar of haar leven daardoor een andere wending zal nemen, is de vraag. Het moet. Suzannes persoonlijke verhaal wordt een algemeen menselijk verhaal, voor iedereen herkenbaar en invoelbaar.
Daar staat ze, alleen in het midden van een zwarte ruimte, met een blauwe jas aan, zwarte kousen, zonder schoenen. Ze vertelt hoe ze als een bolletje naast de douche ligt. Dat gevoel kent toch iedereen. Niet? En dat er dan vier woorden in je hoofdblijven draaien: ‘Iemand moet me helpen.’
Daarna groet ze pas het publiek. Personage Suzanne en persoon Suzanne vallen samen. En ze begint met haar verhaal van een paar jaar geleden. Van toen, toen het licht uitging tijdens een avondje kermis, van wat er tevoren gebeurde, en erna. Met vragen, bedenkingen, mijmeringen, vergelijkingen, gevoelens en gedachten.
Ze heeft lang gewerkt aan haar verhaal. Dat kwam, zo legt ze eerst uit door een kapotte Google-Drive en nog wat van die praktische ongemakken. Ze keek dwangmatig naar een Youtubefilmpje over een aangereden ezel op een weg in India, die gered wordt en bijna twee maanden verzorgd wordt. Wat zegt dat over haar?
Ze trekt laarzen aan, en begint over Schotland. Het worden geen verwachte beschrijvingen van natuurwandeltochten, maar het is een relaas over een maand hectisch vertoeven op het beroemde wereldwijde Fringe Festival in Edinburgh. Het is het grootse theaterfestival van de wereld, waar iedereen aan kan deelnemen, als je maar betaalt. Ook zij probeert er haar On Ice-productie wereldbekend te maken. Het is een kostelijk, hilarisch verhaal waarin haar onderliggende emotionele kwetsbaarheid steeds meer opdoemt.
Maar ook al voor haar vertrek naar Edinburgh liep er heel veel mis, thuis in Antwerpen; een cadeau gekregen vetplantje is daarvoor een raak beeld. Zo’n plantje hoef je niet te verzorgen, krijgt ze van de schenkster te horen, het is dus echt iets voor haar, maar na een week hangt het plantje er verdord bij. We krijgen helder gefragmenteerd al dan niet smeuïge verhalen over onder anderen een oom Henk op een familietreffen, die ze terecht wil wijzen, maar pas een maand later vindt ze – heel herkenbaar! – tijdens een droom haar woorden voor een repliek. Ze spreekt vol waardering over haar oma, die ze haar mentor noemt. Een van haar wijsheden die Suzanne als een vorm van troost wil meedragen is ‘dat er enkel uit de leegte iets nieuws kan ontstaan’. En een mentor is toch iets anders dan een coach, of psycholoog of ‘craniosacrale’ therapeut, instantiepersonen bij wie ze ook al – tevergeefs – hulp ging zoeken.
Tussen al die verhalen zijn er de zwarte momenten. Telkens weer is haar lichaam uitgeput. Is het een miskraam? Is het een burn-out? Een combinatie van beide? Blauwe lichtstaven verlichten zwakjes de zwarte scène, snerpende klanken variëren met zachte melodieuze, af en toe is er zacht geroezemoes van stemmen.
De scenografie van Sander Salden bepaalt mee de melancholische sfeer. Het zijn rustpunten in de verhalen, zij vormen de essentie van waar het over gaat. ‘Iemand moet me helpen.’ Zonder het zo te verwoorden, is het Suzannes kreet om los te komen van de ratrace, in het Afrikaans zo treffend ‘rotresies’, het steeds maar weer vooruit moeten, ook al verpieter je van ellende. Vooruitgaan, zo klinkt het, dat zal je helpen om uit het dal te kruipen. Ook na de zoveelste miskraam. Maar is dat wel zo, vraagt Suzanne zich terecht af.
De klimaatproblematiek met stervende walvissen komt in een performance aan de orde, waarin het publiek de dieren moeten redden. Het is haar eigen toestand, zeker zoals ze daar staat met een vinnetje op haar rug. (Eerst dacht ik dat het een engelenvleugeltje was.) Het is een metafoor voor de situaties van de onderwaardeerde crèchebegeleidsters en buschauffeurs. Zijn ze niet beter gediend met rust, met noodzakelijke, verloonde rust? Is het niet beter te vertragen, meer nog, te verstillen?
Op een indringende en tegelijkertijd zachte vertelmanier, waarin Suzanne Grotenhuis zo uitblinkt, komt haar persoonlijke verhaal heel universeel over. Wat een actrice, wat een persoonlijkheid! De opgewekte gevoelens van machteloosheid, de verwoorde frustraties, de dagelijkse ongemakken en existentiële twijfels, dat alles is ontroerend herkenbaar.
Foto: Alexander Daems