Familiekiekjes – meer dan levensgroot opgeblazen en afgedrukt op grote lappen dansvloer – zwerven door de laatste voorstelling van Don’t Hit Mama, het danstheater- of hiphopgezelschap dat Nita Liem en Bart Deuss in 2000 oprichtten. De foto’s zijn stille getuigen van voorbije levens en eerdere generaties. Ze vormen letterlijk en figuurlijk de ondergrond waarop de huidige crew, de huidige generatie zijn werk doet en verder bouwt.
Soms wordt er een improvisatorisch monument gebouwd, bijvoorbeeld wanneer Liem verdwijnt onder de enorme lap met haar ouders daarop afgebeeld. Ze manipuleert die zo dat haar geschiedenis uiteindelijk als een verwrongen en fragmentarisch ding opnieuw verschijnt. Op een ander moment worden de foto’s laag over laag over elkaar uitgerold en herinneren met dat simpele gebaar aan de gelaagdheid van levenslopen, de opeenstapeling van bagage en erfenis, of heritage, zoals dat tegenwoordig heet.
Bij de portretten, gevist uit de familiealbums van de dansers, horen soms aangrijpende verhalen, van gedwongen migratie en ontworteling, en van ontkenning en uitsluiting in het nieuwe vaderland met bakstenen rijtjeshuizen. Maar tijdens Asian Celebration (met een eindregie van Romy en Gable Roelofsen) wordt er geen moment gezocht naar het benadrukken van de pathos die bij alle migratieverhalen hoort. Ingehouden kalmte en schertsende relativering zetten de toon, een beetje zoals je dat bij een Indische familie ook verwacht.
Alleen danseres Delphine ‘Deydey’ Nguyen toont op zeker moment haar woede, over de patronen die vastzitten aan plekken en lichamen, aan de verknoping van familie- en koloniale geschiedenis. Met haar Vietnamees-Franse achtergrond vertegenwoordigt zij een ‘minderheid’ in de verhalen, die verder over het Nederlands-Aziatische, meestal koloniale migratieverhaal gaan. Wat haar uiteraard op een flauwe grap over Vietnamese loempia’s komt te staan. Maar meer dan de buitenstaanderspositie gaat Asian Celebration over tussenposities, zoals bijvoorbeeld die van de Chinezen in het complexe rangen- en standenregime in Nederlands Indië, ’trapje af, trapje op’.
Bart Deuss eigent zich als verteller alle ‘ikken’ toe die in de voorstelling voorbij komen, of ze nu in Paramaribo of Parijs, India, IJbergen, Appelscha of op Java zijn geboren. De verhalen krijgen zo een meer algemene lading en vermijden heel efficiënt de ongein van voyeurisme. De verhalen zijn geworteld in de lichamen, maar onttrekken zich door de theatrale ingreep aan het privébestaan van de specifieke dansers op het podium. Tegelijkertijd maakt hun aanwezigheid je wel steeds opnieuw bewust van de kwetsbaarheid die ligt besloten in ieder verhaal, dat de lotgevallen mensen van vlees en bloed betreffen.
De opeenstapeling en fragmentering zorgen er bovendien voor dat de verhalen door elkaar gaan lopen, als een herkenbaar maar onnavolgbaar mozaïek. Ze spiegelen zo ook de gemengde families waarover wordt verteld, en de fascinerende mix van culturele achtergonden en ervaringen die iedereen met zich meedraagt.
Het betekent ook dat die ene witte, Nederlandse Nederlander op het podium zo een geschiedenis bijeensprokkelt, waarvan nog steeds mensen denken dat het een niet-Nederlandse is. Gable Roelofsen verwoordde dat mooi in zijn bijdrage aan de Staat van het Theater dit jaar, op initiatief van Milo Rau en Lara Staal, getiteld Why Theatre?
Wat de dansers gemeen hebben, zijn hun Aziatische roots en de vervreemding die racisme met zich meebrengt. Losjes worden herinneringen opgehaald, hoe iemand zich bewust werd van zijn huidskleur, welke woorden je naar je hoofd geslingerd kreeg (poepchinees, pinda, chap choy of spleetoog) en hoe je ouders je leerden daartegenover een houding aan te nemen, ‘laat ze praten, niets terugzeggen’.
Dwars door alle verhalen heen slingert zich een andere lijn, die van de dans. Verschillende generaties en verschillende danspraktijken delen het podium. De Javaanse hofdans van Sonja Bloem, leraar van Nita Liem en ook al te zien in Asian Persuasion, en het poppen en locken van hiphoppers als Nguen, Rajiv Bhagwanbali, Gi Au-Yeung en Clinton Mansyur worden zonder omhaal of theatrale toeters en bellen getoond, als een alledaagse praktijk die net als de verhalen bij het leven hoort. Ze vormen een wonderlijke eenheid, ondanks of misschien wel juist dankzij de verschillen.
Samen met choreograaf Andrey ‘Drosha’ Grekhov zijn de dansers er in geslaagd om een brug te slaan tussen de ingehouden elegantie en schitterende beheersing van de Javaanse hofdans en het uitzinnige of licht hysterische raffinement van popping en locking, wat je zelden ziet in theaterdans of hiphoptheater.
Alsof de Javaanse logica een duidelijke maat kan zijn voor andere dansvormen om zich toe te verhouden, methode te ontwikkelen, vorm te vinden, ook al vertel je het verhaal van een cyborg, die met een spaceship even de wereldhegemonie gaat overnemen.
Kolonialisme spreekt nog steeds tot de verbeelding en we blijven soortgelijke machtsstrijd projecteren tot in de verre toekomst. Al kijkend vraag ik mij af welke verhalen er eigenlijk onder de hofdans uit Solo liggen. Tegelijkertijd realiseer ik mij de oerregels van de hiphop, die over wederzijds respect gaan en DIY.
Niemand haalt het niveau van Bloem, maar iedereen (behalve Deuss) danst mee met haar dansen. Dat geeft een goed beeld van hoe je als migrant je een weg baant in een vreemde cultuur. Het toont ook aan – indirect, zoals alles in deze voorstelling – hoe interessant dat is en hoe onzinnig de nadruk op falen is, zoals de laatste decennia het dominante politieke discours (van sociaal democraten tot extreem rechts) het wil.
Juist in de beweging van de migratie (letterlijk of figuurlijk) doe je kennis op, leer je via andermans logica en systematiek die van jezelf doorgronden en kritisch bekijken. Daarvoor hoef je niet alles tot in de puntjes te beheersen, meedoen of meebewegen is soms genoeg. En tradities hebben net zo hun waarde als vernieuwing. Het culturele en artistieke archief vraagt om herijking, iedere generatie opnieuw, vanuit zoveel mogelijk perspectieven.
Naast (naar ik aanneem) traditionele muziek uit Java zijn er de formidabele nummers van DJ Lucas Benjamin, die effectief gebruik maakt van een voor mij moeilijk te verwoorden mix van culturele referenties, zo nu en dan een stevige beat en vooral grommende subs. De bassen herinneren soms aan de heerlijke clichés van hiphop, maar niets in deze voorstelling taant naar iets daarvan. Zoals ook de Tante Lien-nostalgie over Indië geen moment in beeld komt.
Uiterst beschaafd, net niet onderkoeld, en stoer is de manier waarop Don’t Hit Mama deze documentaire voorstelling inzet om een gevoel van migratie over te dragen zonder iemands specifieke drama hard uit te spelen. De zorgvuldig gekozen lichtheid ten aanzien van geleden leed betekent dat nog dagen later de beelden van ieders verhaal, in combinatie met dat beetje geschiedenis dat Deuss oplepelt en wat ik mij van school en eigen studie herinner, op mijn netvlies drijven. Keer op keer wend ik mij terug naar de verhalen van intieme vreemden. Als nabeelden van een geschiedenis, waar ik deel van uitmaak, zonder precies te weten hoe. Ook ik heb indo-bloed, al is het enigszins verwaterd. Maar ook zonder dat verhaal over een miniscuul maar nog steeds aanwezig deel van mijn roots zou mij de presentatie van deze lotgevallen zijn bijgebleven.
Voorbij de rethoriek en afgepaste, geblokkeerde identiteit is er in Asian Celebration ruimte gemaakt voor iets kwetsbaars, voor vragen, voor erkenning van wat gemengd is, zowel qua roots als qua visie en moraliteit. Zowel pijnlijke als krachtige associaties krijgen een plek en gaan een relatie aan, zonder dat iemand ervan staat te kijken of een voorbehoud moet uitspreken. Het dominante verhaal van de door Balkende uit de mottenballen gehaalde VOC-mentaliteit blijkt stomweg uitgeschakeld. Het enige dat telt is de erkenning van de realiteit van die verhalen en ervaringen, en hoe ze doorwerken, in het nu van Nederland.
Don’t Hit Mama bestaat dit jaar 20 jaar. Drieëndertig voorstellingen telt de Theaterencyclopedie, waarbij Asian Celebration als laatste voorstelling nog niet is opgenomen in de lange lijst. Liem richtte eerder met wijlen David Greaves en Marion Schiffers midden jaren negentig het fameuze jongerentheater Artisjok Nul Twintig op. Nu heffen zij en Deuss hun gezelschap in huidige vorm op, om hun ervaringen van de afgelopen twintig jaar in te zetten voor andersoortige (kunst-)projecten. Zie bijvoorbeeld de tentoonstelling Family Portraits met fotograaf Michiel Voet.
De naam Don’t Hit Mama ontleenden Liem en Deuss aan de Zuid-Afrikaanse danser, choreograaf en collega Moeketsi Koena, die op zijn beurt de uitspraak van David Zambrano had overgenomen. Koena riep tijdens zijn trainingen vaak ‘don’t hit mama, mama hits you back’, waarmee hij bedoelde dat als je je laat vallen op de vloer, dat pijn doet. Voor Liem en Deuss was het meer figuurlijk, zoals Liem toelicht in dit recente NPO2 Podium Dans interview, namelijk dat sociaal-cultureel-historische bronnen als ondergrond serieus genomen moeten worden, in al hun diversiteit. Een lompe omgang met de ondergrond wreekt zich, ‘will hit you back’.
Je hoopt toch dat dit soort onpretentieus en doorwrochten werk met culturele bronnen, artistieke inventie en stedelijke realiteit in een geglobaliseerde wereld zijn weg blijft vinden, ondanks de huidige institutionele regimes, waarbij het gesprek over diversiteit vaak niet verder komt dan even obligate als loze gebaren en lippendienst.
Foto: Jean van Lingen