Eindspel heet het festival dat in het Amsterdamse Frascati staat ter vervanging van het ITS Festival, dat is opgehouden. In de programmafolder van juni van het theater zelf staat het nog mooier: ‘Theater voor het begin van het einde. Een greep uit het eindexamenwerk van theateropleidingen uit Utrecht, Arnhem, Maastricht en Amsterdam.’ Vooral dat ‘begin van het einde’ over eindexamenwerk intrigeert. (meer…)
Gewoon spelen, lekker zot doen, gekrijs na-apen, het podium inpalmen als speeltuin om te dansen, te springen, te tikken, te verstoppen. Meer moet dat niet zijn. Of toch? De zes kinderen op de scène dagen de drie volwassenen uit in spel, muziek en dans. Een verschil in dat speelplezier tussen groot en klein is er niet. Kind en volwassene mogen gewoon kind zijn, een puer/homo ludens. Het is allemaal jolig en olijk, en vooral het eerste half uur fascinerend om te zien hoe ze elkaar uitdagen en stimuleren, botsen en elkaar jennen, en hoe een spel (bijna) echt vechten wordt.
Kabinet k van Joke Laureyns en Kwint Manshoven is bekend om zijn dansproducties van volwassenen mét kinderen, voor kinderen en volwassenen. Vaak draaide dat rond emoties en sferen, rond thema’s als veerkracht, vertrouwen, (gebrek aan) geborgenheid. Het waren poëtische voorstellingen, de ene met wat meer impact dan de andere. Toch kreeg je na al die jaren het gevoel dat het doordrukjes waren die zich stapelden. Kinderen op de scène vertederen, dat is nu eenmaal zo. Maar kabinet k wilde en deed esthetisch en emotioneel meer. De laatste producties konden ook vooral ‘oudere’ mensen bekoren.
Voor deze nieuwe productie werd, zoals de titel As long as we are playing duidelijk laat vermoeden, gekozen voor het spel an sich. Als inspiratiebron dienden de opwarmingsmomenten en de improvisatiespelen uit de repetities. Als het puur spel zou zijn, zou het elke voorstelling puur improvisatie moeten zijn, maar dat – zo betogen Laureyns en Manshoven – kun je moeilijk van kinderen verwachten voor een lange reeks voorstellingen. Er ligt dus veel vast, al komt het een tijd nog over als ongedwongen spelen met bewegingen en klanken.
Ik was benieuwd hoe deze nieuwe productie, die voor 8+ bedoeld is, zou uitpakken op een schoolvoorstelling met een zaal vol 8 tot 11-jarigen. Het lukte. Toch een dik half uur, drie kwartier lang.
Een kind kruipt onder de achterwand het podium op, en dan nog een. Ze gaan wat op verkenning, laten een cimbaal stilletjes klinken, kijken naar een grote zwarte ballon, maken kleine en grote stappen, draaien eens rond, zoeken speelmogelijkheden, verruimen hun speelveld door het plaklint van de vloer los te trekken.
Later proberen drie kinderen een fietsband aan een haak in de muur te hangen. Ze springen, ze gaan op elkaar staan, ze geven elkaar steuntjes, terwijl er vlak naast hen een ladder staat. Twee kinderen nemen instrumenten in de hand, een trompet em een fagot. Een vrouw speelt viool. Het klinkt lekker jazzy. De twee kinderen spelen van het blad, de violiste grijpt ook naar andere instrumenten. De composities van Thomas Smetryns zwiepen en swingen.
Vier kinderen beginnen te spelen, twee volwassenen verschijnen en springen mee in het spel. Ze spelen tikkertje, verstoppertje, ze maken van het plaklint een balletje, ze plagen elkaar door een muts af te pakken en van de een naar de andere te gooien, ze rennen, ze hotsen en botsen, een kind breekt een spel plots af, een ander verzet zich daartegen, de een wil ineens muziek maken, de ander wil gewoon liggen, ze vallen, ze tollen, en de volwassenen zwieren kinderen rond.
Ze hebben duidelijk plezier in hun dansant spel. Ze illustreren in spel en muziek het bevrijdende nut van het nutteloze. Het is niet alleen leuk om naar te kijken, het is ook spannend. Wat gebeurt er nu, wat zijn de verhoudingen tussen de groten en de kleinen, tussen de kinderen onderling, wat gaat het volgende zijn, wordt het gevecht een gemeend handgemeen? Ik zie de rijen kinderen voor mij aandachtig volgen.
Een spannende scène is als de vier kinderen en de twee volwassenen, als in een cowboy-indianenspel op muziek à la Ennio Morricone, elkaar met sokken beschieten. Ze nemen elkaar afwisselend gevangen en maken er nog een vlotte groepsdans van, maar dan eindigt dat moment met het beeld van de twee groten die de kinderen als kalasjnikovs op de zaal richten. Zo zijn er meer van die verrassende scènebeelden. Pakkend is hoe een kind tegen de muur geplakt is met plakband en zich weet los te maken, om dan gewoon weer mee te huppelen. Een zucht van opluchting klinkt vanuit de zaal.
Maar na een drie kwartier zijn er niet meer van die momenten. De spelers/dansers pakken wat attributen, maken er iets mee. Het gebeurt allemaal zonder dynamiek, zonder spanning. Ze wisselen van t-shirts en sokken, en nog eens en nog eens….. De aandacht van het jonge publiek verslapt, de voorstelling ebt weg, zakt in elkaar. Jammer.
Foto: Kurt van der Elst