Op de grens van concert en theater – iets waarvoor de zaal van Muziekgebouw aan het IJ zich goed leent – sloot de Flamenco Biënnale zondagavond haar eerste weekend af met o../o../.o/o./o. (soleá) van María Moreno. Met percussionist Manu Masaedo en Raúl Cantizano, die naast het bespelen van een draailier ook verantwoordelijk was voor de soundscape, stelt zij een heel persoonlijke, haast kwetsbare wereld voor. (meer…)
Twee tweelingzussen, de een gelauwerd flamencodanseres, de ander succesvol celliste en zangeres, bundelen hun krachten met als thema ‘antipoden’. Nadat ze jarenlang hun eigen weg zijn gegaan vinden ze elkaar in Antípodas weer in muziek, poëzie en dans.
Iedereen heeft een dubbelganger, zei de Peruaanse schrijver Julio Ramón Ribeyro in zijn korte verhaal Doblaje. Hij kan aan de andere kant van de wereld leven, maar vaak is je dubbelganger dichterbij dan je denkt. Bij de zussen Florencia en Isidora O’Ryan Zúñiga – die zich Florencia Oz en Isidora O’Ryan noemen – is dat ook werkelijk zo. Oz vertrok toen ze jong was naar Sevilla om flamenco te leren dansen, O’Ryan bleef in Santiago de Chile, de stad waar ze in 1987 geboren zijn, en studeerde zang en cello. Oz bouwde een succesvolle carrière op in Spanje. Ze danste als soliste in het Ballet Flamenco van Andalusië bij Rafaela Carrasco en bij de gezelschappen van Eva Yerbabuena en David Coria. O’Ryan timmerde intussen aan de weg in Latijns-Amerika. Ze trad op met haar broers en maakte eigen platen, waarbij ze klassieke en moderne muziek vermengde met folk, elektronica en improvisaties.
Maar het gemis werd te groot. Ze zochten een manier om weer samen te kunnen zijn. In mei 2021 ging hun gezamenlijke project Antípodas in première in Jerez de la Frontera. Hierin onderzoeken ze de mythologische dubbelganger vanuit hun eigen perspectief, waarbij ze ooit één waren. Ze beginnen ook als één, bijna als een Siamese tweeling aan elkaar vastgeplakt kruipen ze over de grond. Het doet denken aan momenten van kindergeluk. Je hoort de vogels fluiten en de fluwelen stem van O’Ryan zet een liedje in over twee duiven van Violeta Para, de beroemde Chileense folkzangeres, die voor veel Chilenen in diaspora thuis betekent. Dan reikt O’Ryans hand naar de cello op de grond. Ze tovert er klanken uit die zich zacht vermengen met haar stem.
Beiden gaan vervolgens hun eigen weg, maar steeds weer vinden ze elkaar, draaien dansend en spelend om elkaar heen, omhelzen elkaar, raken verstrengeld. Ze springen bij elkaar op de rug en klappen dan zo in hun handen dat je bijna niet meer ziet wie wie is. Dan maken ze hun haren los en buigen over elkaar heen. Hun lange lokken versmelten alsof ze één zijn. Het zijn momenten van hervonden geluk.
Hoewel flamencodanser David Coria en Florencia Oz tekenen voor de choreografie, lijkt O’Ryan het steeds meer over te nemen. Zij verrijkt het flamencopalet met haar eigen subtiele en poëtische bewegingen, maar ook met invloeden uit de Latijns-Amerikaanse danstraditie, zoals de Cubaanse guajira. De bulería krijgt zelfs een middeleeuwse make-over, mede door de papieren hoepelrokken die ze over hun andere kleding hebben aangetrokken. Dan vloeit deze over in de cueca, de zwierige nationale dans uit Chili, waarin de hofmakerij tussen een haan en een hen wordt verbeeld. Met de veren die ze de lucht inblazen symboliseren ze de afstand en verbondenheid.
De delicate bewegingen en de hypnotiserende stem van O’Ryan dragen de voorstelling. Oz’ hand is zichtbaar in de romantische belichting, waardoor het lijkt alsof de zussen in het licht van de maan zitten. Ook ontwierp ze de stemmige rokken en blouses in organische aardetinten.
Helaas verknallen ze hun eigen feestje door muziekopnames toe te toevoegen. Bovendien wordt het geluid van de hakken van Oz versterkt. Die geluiden zijn zo overheersend dat de palmas, het handgeklap, nauwelijks te horen zijn, laat staan het ruizen van de papieren rokken, wat een mooi toegevoegd percussie-element zou kunnen zijn. Ook het geluid van de tamboerijnen wordt gesmoord.
Maar bovenal zijn de teksten, zelfs als je het Spaans goed zou beheersen, niet te verstaan. En dat is jammer, want de liederen, afkomstig uit Latijns-Amerika, Spanje en de rest van Europa, zijn met zorg gekozen. De teksten versterken het gevoel van verbintenis en heimwee. Hoewel Antípodas bij flarden mooi en poëtisch is, mis je zo te veel. Zoals de woorden uit Schuberts ‘Doppelgänger’ aan het eind, het lied over de mythische dubbelganger en de uiteindelijke confrontatie met jezelf. Ook gaat dat veelvuldige gebruik van muziek op band ten koste van de improvisatie en de stilte. O’Ryan speelt helaas ook maar mondjesmaat op haar cello. Maar als ze dat doet knettert de voorstelling en is het of je in de spiegel kijkt en voelt wat had kunnen zijn.
Foto: Beatrix Molnar