Er is een pand in Amsterdam waar mannen tegen hun wil seks hebben. Ze zijn arbeidsmigranten die worden gelokt met de belofte van horecawerk, dan gedrogeerd worden en maandenlang verstrikt raken in de illegale prostitutie. De politie kent dit circuit, pleegt zo nu en dan een inval, maar houdt het bewust in stand. (meer…)
Of het een traumagerelateerde psychose, vroege dementie of een koortsdroom is: een bouwvakker genaamd Gypsy King (Thijs Prein) is zijn grip op de realiteit kwijt, terwijl hij wacht tot de kit droog is in het pand waar hij werkt. Zoals vaker bij Kat op het Spek staan de tijdlijnen krom in Amnesiefobie en wordt de grens tussen realiteit en hersenspinsels steeds vager.
In een huis in verbouwing, waarbij het broodrooster rookt, de muren zich verplaatsen en de blikjes bier uit het plafond vallen, wacht Gypsy King tot de kit droogt en probeert hij steeds de trapleuning opnieuw te bevestigen. Tijdens het wachten raakt hij het vertrouwen in de realiteit en zijn eigen geheugen steeds verder kwijt. In eerste instantie is hij slechts vergeten of hij al gegeten heeft, maar uiteindelijk begint hij zelfs te vermoeden dat hij schuld heeft aan een misdrijf, al dan niet als gevolg van een traumatische kindertijd.
Hij wordt vergezeld door Robert, een man in een badjas die fungeert als psycholoog voor Gypsy King. Hij lijkt tegelijkertijd een geest uit het verleden, het witte konijn dat Gypsy King verder de gekte in trekt en soms juist de nuchterheid zelve. Ko van den Bosch speelt hem rauw en groots, soms op de rand van schreeuwerig, maar ook met humor.
Om het publiek mee te nemen in de hersenkronkels van Gypsy King, staat Amnesiefobie bol van absurdisme. Dit zit zowel in de abstracte, beeldende tekst van Koen Frijns, als in het rauwe toneelbeeld (Roelof Pothuis) van witte tegelwandjes en vreemde objecten, zoals een stofzuiger met een pak spaghetti erin. Het buigen van tijd en ruimte wordt op momenten met grappige, beeldende vondsten uitgebeeld, zoals wanneer Gypsy King zijn arm achter een muur steekt en het verlengde van zijn arm op andere plekken in het decor opduikt. Bovendien zit de voorstelling vol grappige verwijzingen naar bekende werken zoals Alice in Wonderland, Wachten op Godot, Slachthuis vijf en Kill Bill (inclusief spuitend bloed).
Het absurdisme leent zich voor een tekst die constant teruggrijpt op zichzelf, zonder dat het publiek dit meteen doorheeft. Frijns, Prein en Van den Bosch zetten direct zo hoog in op vervreemdende, gekke elementen dat je het als toeschouwer al snel opgeeft om in elke zin betekenis te zoeken. Vervolgens verstopt Frijns een heleboel easter eggs in de tekst, die gedurende de voorstelling terugkomen en ineens toch hout blijken te snijden. Een schijnbaar willekeurige, nonchalante zin over de vraatsporen van een konijn in de GFT-bak blijkt een verwijzing naar een jeugdtrauma van Gyspy King. Als toeschouwer puzzel je met hem mee en probeer je samen logica te vinden in een belevingswereld met de natuurwetten van een nachtmerrie.
Dit is een slim en vermakelijk gegeven, maar helaas overstijgt de voorstelling dit niet en komt de puzzel niet tot een bevredigende oplossing. Als toeschouwer word je voor de keuze gesteld om je volledig over te geven aan de vaagheid, of om toch een onmogelijke poging te doen om coherente conclusies te trekken. Omdat het absurdisme zowel in tekst, als spel én toneelbeeld zo de boventoon voert, word je uiteindelijk murw geslagen door de verwarring waar zowel het hoofdpersonage als de voorstelling zelf zich in verliezen.
Foto: Vincent van Woerkom