De openingsavond van Festival Cement in ’s Hertogenbosch loopt ten einde. Nog een keer zwaait Sabine Molenaar, liggend in een plas water op de vloer, haar blote benen in een cirkel onder zich door. En nog een keer. En nog een keer. De duistere, repetitieve scène duurt en duurt. Een lichaam dat voortdurend roept: kijk eens naar mij. Wat het toont is bijzonder, omdat niet iedereen het kan. Maar wat het vertelt, wat het met de kijker deelt, is verschrikkelijk lastig te peilen. Zo lastig dat ik me afvraag of het wel iets delen wil.

De setting van Almost Alive, de derde solovoorstelling die Sabine Molenaar/Sandman brengt sinds ze met haar eersteling That’s It in 2013 in de prijzen viel, is intrigerend. De ruimte is aardedonker en er hangt een geur van natte aarde en wierook. Wanneer het licht langzaam opkomt ontwaren we achteraan in dit duistere hol Molenaar, die op haar hoofd staat, de benen langzaam bewegend in de lucht. Schuin door de ruimte van linksvoor tot aan de achterwand hangt een grillig gevouwen doek van het soort plastic waar grote vuilniszakken van gemaakt zijn. Die wand wordt naar de achterwand toe halfhoog en draait zich in een halve maan de rechterhoek van het speelvlak op. Een grote glazen gloeilamp hangt laag links vooraan, bijna op de vloer.

Wanneer Molenaar de cirkel betreedt, heeft ze een lange zwarte jurk aan met hoge splitten opzij. Ze houdt haar blik afgewend en begint aan een reeks korte, schokkerige bewegingen met het bovenlijf waarbij ze de cirkel rondstapt. De schouders kunnen alle kanten op, de armen en handen kunnen daardoor op onverwachte plekken het eigen lichaam betasten alsof het de handen van een ander zijn. Wanneer ze even later zittend op de vloer haar weg vervolgt laat ze nog eens zien dat hetzelfde ook met de heupen, benen en voeten mogelijk is. Haar gezichtsuitdrukking schakelt zonder tussenstations heen en weer tussen neutraal, gecontroleerd gesloten en een in gruwel vertrokken grimas, hier en daar Francis Bacon-achtig, al wordt niet duidelijk wat daarvoor de aanleiding is. Bij mij rijst gaandeweg de vraag: wanneer begint ze nu eens iets te vertellen?

Een lichaam dat zo weinig weerstand ervaart bij het maken van bewegingen die voor de meeste mensen ingewikkeld zouden zijn, geeft het kijken naar zo’n lichaam iets van kijken naar een ding. Een object. Om je daarmee verbonden te kunnen voelen, is er iets nodig om die kloof te overbruggen, een teken van menselijkheid. Deze danseres valt van de ene vreemde hoek in de andere zonder pijn, schrik of weerstand. Ze laat het gewoon graag zien. Dat heeft iets hooghartigs. Dansen als truc: bijzonder, maar in mijn lichaam klinkt geen echo van de beweging mee. Hoe moet ik dan mee op de reis die dat dansende lichaam me toont? Het wordt nog moeilijker om met het personage mee te bewegen door de onaantastbare blik die domineert en doordat Molenaar haar gelaat verder voortdurend verstopt, achter natte haren, in de schaduw van de donkere belichting of door het hoofd tussen de schouders weg te steken. De opeenvolging van bewegingen geeft geen aanwijzingen voor wat er zich afspeelt. Ze presenteert zich als een ongenaakbare bewegingsmachine.

De paradox tussen het willen tonen van de bewegingen en het willen achterhouden van de beweegredenen zou interessant kunnen zijn. De mysterieuze setting met die geur en de vreemd levende achterwand vergroot de intrige. Maar in deze vorm prikkelt Almost Alive mij onvoldoende. De opbouw van de voorstelling werkt daarbij niet mee. De balans in lengte van de stukken voelt onevenwichtig. Waar ik in het begin behoefte heb om eerst eens kennis te maken met die vrouw op de vloer, breekt ze iedere pose abrupt af. En waar later die rondzwiepende benen en het geworstel in de plas nattigheid zich maar blijven herhalen zonder dat de intensiteit ervan toe- of afneemt, krijg ik het gevoel dat mijn betrokkenheid al lang niet meer nodig is en dwalen mijn gedachten af, naar buiten, de zaal uit.

Foto: Luc Depreitere