In de negen jaar van zijn bestaan is het Delft Fringe Festival gegroeid tot een belangrijke plek waar jong talent kan spelen – dit jaar in meer dan vierhonderd voorstellingen. Voor het eerst gaf het festival één jonge theatermaker de faciliteiten voor een eigen productie. De winnaar werd choreograaf Merel Franx, die – aanvankelijk bijna tegen haar zin in – ‘een inspirerende voorstelling over het thema De Gouden Eeuw’ mocht gaan maken. (meer…)
ALL-EEN is een voorstelling van Katja Grässli voor horenden en slechthorenden en doven, gespeeld door twee dansers: de ene doof, de andere slechthorend. Maar het is meer dan alleen een voorstelling, de hele avond staat in het teken van de communicatie, isolatie en verbinding tussen horenden en slechthorenden.
Voor de voorstelling begint, bestel ik een koffie – ik ben op tijd voor de coronaklok. Met mijn handen beeld ik de bolling van een warme kop uit, en daarna maak ik een drinkgebaar en wijs ik naar het koffiezetapparaat. Maar de jongen achter de bar heeft mijn lippen waarschijnlijk allang gelezen. Achter de bar wordt vanavond gebarentaal gesproken, in het teken van de voorstelling die op het programma staat.
Voordat de daadwerkelijke voorstelling wordt gespeeld, mogen we plaatsnemen in de salon, waar een korte documentaire wordt gedraaid over het maakproces. Een kijkje achter de schermen dat tegelijk de inhoudelijke context meegeeft die onontbeerlijk is om de voorstelling te begrijpen. Zoals Grässli na afloop tijdens het nagesprek vertelt, hoopt ze meer dan alleen een mooie voorstelling neer te zetten. ALL-EEN is een poging om horenden en slechthorenden dichter bij elkaar te brengen, door ons onder meer bewust te maken van de mogelijkheden om te communiceren of juist het ontbreken ervan.
Zo heeft Grässli bijvoorbeeld samengewerkt met componist Jeske de Blauw. Want hoe dans je als je geen muziek kunt horen? Het is geen stille voorstelling, er klinken ritmes, sterke bastonen en trillingen. Want doven en slechthorenden kunnen misschien niet of minder horen, door de trillingen van de basfrequenties kunnen zij wel het ritme ervan voelen en dus volgen, in zich opnemen en omzetten in hun eigen bewegingen.
De opzet van de voorstelling is simpel. Er staan projectieschermen enigszins naar elkaar toe gericht op de achtergrond, waartegen de twee dansers dansen. Op de projecties zien we de zee, rotsen aan het strand, een buitenmuur van een huis of een weerspiegeling van een bos. Het zijn vrij algemene beelden, waardoor ik niet precies weet wat ik er mee kan. Voor sommigen hebben ze wel een hele duidelijke betekenis of symboliseren een helder gevoel, blijkt tijdens het na gesprek.
De dansers, Pawel Moléda en Sharon Wesseling, dansen eerst alleen, en verdwijnen om beurten achter de schermen. Hun bewegingen zijn veel naar binnen gekeerd. Ze versterken de eenzaamheid en het alleen zijn, zo kenmerkend voor mensen die zich niet ongehinderd kunnen uitdrukken. Als student kwam Grässli voor haar dansopleiding van Zwitserland naar Nederland. Ze sprak de taal niet en merkte dat ze andere manieren moest verzinnen om toch mee te doen. Bijvoorbeeld door heel goed te kijken naar de docenten. Maar haar situatie maakte ook dat ze het gevoel van eenzaamheid leerde kennen.
Haar eigen ervaring om in een soort cocon te leven zolang je de taal ergens niet spreekt is herkenbaar. Als je niet kunt communiceren trek je jezelf terug. Ze heeft deze ervaring als vertrekpunt genomen om een voorstelling te maken over en met slechthorenden en doven. Hoe kun je toch communiceren en je leven delen als je je in een omgeving bevindt die niet naar je luistert? Hoe kun je communiceren als je een taal niet machtig bent? Vragen waarmee doven en slechthorenden voortdurend te maken hebben, maar die ook voor horenden geen onbekend terrein zijn.
Eigenlijk is ALL-EEN een vertaling, van tekst naar beweging. Tijdens het nagesprek begrijp ik dat de choreografie een uitbeelding is van een gedicht. Als horende zie ik handgebaren die de dansers maken terwijl ze dansen. Ik weet op dat moment niet of ze gebarentaal spreken of dat die gebaren bij hun choreografie ‘horen’, zoals een borstbeen dat op en neer gaat of benen en voeten die heen-en-weerschuiven. Dan merk je in hoeverre gebarentaal en dans overeen kunnen komen. Zoals in de documentaire mooi naar voren komt, zijn beide een manier van communiceren in en met beweging en gebaren.
Er is natuurlijk wel een verschil. Dans is misschien de kunstuiting bij uitstek die niet toelaat dat ze helemaal in woorden wordt vastgelegd. Dat is in ieder geval mijn ervaring. Bijvoorbeeld wanneer bewegingen op het podium een fysieke reactie bij mij oproepen die ik als schrijver dan naar beelden probeer om te zetten. Soms tevergeefs, altijd in zekere zin in gebreke blijvend. Maar dat geeft niet, dat is juist de blijvende uitdaging, de interessante botsing tussen het intellect en het lichaam waar ik mij steeds op verheug als kijker en schrijver.
Maar in dat verschil ligt in ALL-EEN een klein gebrek. De inhoud is duidelijk, maar misschien iets te duidelijk. Tegen het einde van de voorstelling komen beide dansers samen, en lijkt er plotseling sprake van communicatie als ze heel duidelijk met elkaar dansen. Dat is een mooi slotgegeven, alleen heeft de dans mij tot dan nog niet erg geboeid. Mijn fysieke ontroering blijft achterwege, misschien wel doordat het verlangen om te communiceren in zoveel meer wordt gezocht dan de dans.
Foto: Lieselotte Pennings / Koektrommel Studio