Op het Holland Festival speelt deze week ALFA, een meertalige voorstelling van Wunderbaum over vooruit- en in de achteruitkijkspiegel kijken. Als je in een auto zit, in een Alfa Romeo bijvoorbeeld, dan doe je allebei. Bovendien kijk je ook over de schouder, of er iemand naast je rijdt.

De zes personages op het podium in deze muzikale voorstelling, zien elkaar als ze over hun schouder kijken vanuit hun Alfa Romeo’s. Ze zien elkaar in hun Giulia’s, Giulietta’s en Spiders, modellen van Alfa Romeo die als veel meer dienen dan enkel vervoersmiddel. Het zijn tijdscapsules. De tijdsgeest ligt erin opgeslagen van de periode waarin ze gebouwd werden, de drang naar vrijheid van toen en een (al dan niet verouderd) beeld van wat die vrijheid dan zou zijn.

Twee Nederlanders, een Italiaanse vader met zijn zoon en een Duits stel staan in een auto-dealer-waardig decor, om witte statafels. Deze groep Alfisten zijn bij de Alfaclub samengekomen om het te hebben over de Alfa Romeo. Over waar hij vandaan komt, en waar ze naartoe moeten. Als de Duitse Manfred (Tobias Artner) vertelt dat hij met zijn Alfa Junior is komen aanrijden, de eerste elektrische auto van Alfa Romeo, wordt de spil van de voorstelling duidelijk. Deze groep gepassioneerde liefhebbers van de Alfa-Romeo moet zich verhouden tot een wereld die om hen heen aan het veranderen is. Ze vragen zich af of en hoe zij daar nog inpassen. Nog even zitten ze veilig, met portieren gesloten in hun oude wagens met zescilinder dieselmotoren. Maar hoe hard de motor ook ronkt, het angstaanjagend stille geluid van vernieuwing sijpelt langzaam naar binnen.

In 1962 vat het eerste model van de Alfa Romeo Giulia het leven. Het is een auto die in Italië symbool komt te staan voor vooruitgang. Hij is snel, modern, veilig en iconisch. De dochter van de wind. De Italiaanse Alfist, Giulio (Simone Cammarata), is ernaar vernoemd. Zijn vader (Giovanni Franzoni) werd vernoemd naar Tazio Nuvolari, de autocoureur die in de jaren dertig met een Alfa Romeo alle wedstrijden won die er te winnen waren.

Vooral in de Italiaanse monologen voel je dat deze voorstelling over meer gaat dan een auto. Het zijn teksten die doordrongen zijn van poëtische superlatieven en nostalgie. Bovendien worden ze zo overtuigend op het podium gebracht, dat je niet anders kan dan wat enthousiasme vatten. Al heb je nooit heel bewust naar een Alfa Romeo gekeken. De subtiele en minder subtiele verwijzingen naar Romeo en Julia dragen daaraan bij. Ze zetten vraagtekens bij het object van de verlangens van deze groep mensen. Is de auto niet langzaamaan een onmogelijke liefde aan het worden?

ALFA is gebaseerd op documentair materiaal. Zo zijn de makers bij Alfaclub-bijeenkomsten geweest (waarvan er zo’n 300 zijn in de wereld), hebben ze leden van die clubs geïnterviewd en hebben ze in Italië onderzoek gedaan naar de betekenis van de Alfa. De personages hebben allen een land-eigen manier om hun liefde voor de auto te verwoorden. Ze doen dat bovendien in eigen taal. De Italianen bezingen de Alfa Romeo, de Duitsers prijzen hem om zijn kwaliteit en de Nederlanders vinden het, lekker nuchter, gewoon een heerlijke auto. Terwijl dat nu wat kort door de bocht genomen is, is het fijn aan de voorstelling dat de personages niet belachelijk worden gemaakt. Al wordt het hier en daar wat uitgemolken, toch blijven het mensen. Mensen met een eigenaardige en niet duurzame, maar wel heel wezenlijke passie.

Naast een sterke monoloog van Laura Laufenberg over haar woede jegens Max Verstappen, zijn de krachtige momenten die waarin Jamie Petutschnig het podium betreedt. In haar operastem bezingt zij de Alfa Romeo. Gehuld in glitterende pailletten schittert ze als een gloednieuwe auto. De muzikale momenten in de voorstelling zijn überhaupt sterk. Het geluid van de auto vormt vaak een beginpunt. Een ronkende motor, een dichtslaande deur. Het klinkt de personages ook zonder de instrumentale laag als muziek in de oren.

Als de groep Alfisten aan het einde van de voorstelling speelgoedautootjes het podium over rijden, vraag ik me af of het de modellen zijn waarmee ze die dag zijn komen aanrijden. Het is een kinderlijke liefde misschien, die liefde voor een auto. Een liefde voor avontuur, voor dromen over de toekomst (‘als ik later groot ben, dan rij ik in zo’n auto’), maar ook boven alles een liefde voor terugkijken. Terug naar de periode waarin de auto’s die je nu als speelgoedwagentjes hebt op de parkeerplaatsen stonden. Terug naar de auto van je vader en moeder, waarin je nooit voorin mocht zitten, of naar de auto waar je voor het eerst in mocht rijden. ‘Vergeet niet in de achteruitkijkspiegel kijken’, zegt degene naast je, ‘maar kijk vooral vooruit.’

Foto’s: Franzi Kreis