Je waant je in een bos bij zonsondergang. Langzaamaan valt de duisternis in. Wanneer je ogen gewend zijn aan het bijna aardedonker, ontwaar je op steeds meer door vaal maanlicht beschenen plekken, mannen en vrouwen. Alleen of in groepjes, in laat 18e-eeuwse kostuums en met rococopruiken op, scharrelen ze  tussen de bomen rond. Maar je bent in de tentoonstellingsruimte van het Eye Filmmuseum.

In het filmmuseum is deze zomer een immersieve installatie te zien met beelden uit Albert Serra’s film Liberté uit 2019, op zijn beurt gebaseerd op de theatervoorstelling die hij in 2018 maakte bij de Berlijnse Volksbühne. Het verhaal draait om een aantal fictieve personages die echt hadden kunnen bestaan: Madame de Dumeval (actrice Theodora Marcadé), de Duc de Tesis (Serra’s steracteur Marc Susini, ook zo geweldig in diens film La Mort de Louis XIV die Eye nu ook vertoont) en de Duc de Wand (Baptiste Pinteaux, normaliter tekstschrijver en dramaturg van Serra). Ze zijn leden van een groep Franse adellijke vrijdenkers die na een mislukte coup tegen Lodewijk XVI naar Duitsland is gevlucht. Hun seksuele experimenten zien ze als een consequentie van hun anarchisme. Maar alles moest blijkbaar wel in het donker.

Het bos waar de leden in de film doorheen cruisen is nu ter plekke nagebouwd, met bomen, echte bosgrond en drie heuse achttiende eeuwse draagkoetsen. Op de website van Eye staat waarschijnlijk terecht dat deze tentoonstelling misschien problemen kan opleveren voor bezoekers in een rolstoel. Om de decorstukken heen worden videobeelden geprojecteerd, waarin, terwijl de nacht valt, de personages zich door het bos verspreiden.

Ze zijn als in een gestripte Midsummer Night’s Dream op zoek naar seksuele ontmoetingen. De personages proberen ultieme vrijheid te vinden, waarbij ook grenzen tussen sociale standen mogen vervagen, althans tijdelijk: zolang de nacht duurt. In het donker geldt: lichamen zijn lichamen. De beelden roepen de rococo-wereld op van schilders als Fragonard en Boucher, maar laten zien dat achter alle schijnbaar elegante façades de wereld van hun tijdgenoten Casanova en De Sade niet ver weg was. Het is ook de wereld van Choderlos de Laclos’ Les Liasons Dangereuses en Mozarts Le Nozze di Figaro, maar alsof die door het filter van de door Serra bewonderde Pasolini is gehaald (Pasolini werd trouwens op een nachtelijke cruising-plek in Ostia vermoord).

In de videoprojecties praten de personages over seks, we zien flarden naakte lichamen in het donker, er wordt gemasturbeerd, er wordt gecopuleerd. Mannen met vrouwen, mannen met mannen; opvallend misschien: voor zover ik kon nagaan geen vrouwen onderling, al praten ook vrouwen (deels kloosternovicen) uitvoerig over erotische avonturen en fantasieën.

Geregeld hoor je hijgen, soms vlakbij, soms ver weg, af en toe weerklinkt een orgastische kreet, een gil van pijn. Vanaf bankjes verspreid over de theaterruimte kun je de verschillende scènes overzien. Even lijkt het alsof ook rondlopende levende personen onderdeel zijn van de installatie, en dat er misschien wel wat van je wordt verwacht; maar het zijn medebezoekers. Af en toe maak ik voor alle zekerheid aan andere bezoekers duidelijk dat ik zelf ook een van hen ben.

Er is een ‘golden shower’-scène waarin Madame de Dumeval over een man heen plast, waarna een reeks mannelijke omstanders in de video het voorbeeld volgt. Er is een scène waarin mannen iets melk/sperma-achtigs over het naakte lichaam van Mademoiselle de Jensling gieten: actrice Zabeth is met haar polsen aan een tak vastgebonden en wordt op zeker moment zelfs opgehesen. In een interview zegt ze dat deze scène gedurende het repetitieproces is ontstaan en steeds heftiger werd. De actrice had zelf onderzoek gedaan naar shibari, een Japanse touwknoopkunst die onderdeel werd van bondage-cultussen.

Een scène waarin een vrouw tot in in het oneindige wordt geflagelleerd lijkt op vrijwilligheid te zijn gebaseerd. Telkens als we denken nu kan ze toch niet verder en we steeds meer rode strepen op haar rug en billen zien verschijnen vraagt ze de bediener van de zweep om door te gaan. Maar in de verte wordt een vrouw na seks opgesloten in een draagkoets. Veel later wordt die weer geopend en is het niet duidelijk of ze nog leeft. De moord blijft voor dit ‘progressieve’ adellijke gezelschap blijkbaar straffeloos.

De drie zoeken steun bij een Duitse edelman, de hertog van Walchen. Die rol wordt gespeeld door Helmut Berger, ooit de beau in de films van Luchino Visconti, maar nu wel heel erg oud, wat prachtig wordt gebruikt. Ook Van Walchen wordt vrijelijk opgenomen in het erotische spel, ook al moet hij hierbij door personeel worden ondersteund. Dat personeel wordt geacht vrijelijk mee te spelen, want ondanks het beleden anarchisme wordt de lagere sociale standen niets gevraagd. Niet dat niet wordt getoond dat die ook erotische lusten hebben.

Bergers rol als inmiddels stumper werkt intussen ook ontroerend. Ik moet denken aan de eerdere film van Serra die ook wordt vertoond in dit retrospectief, La Mort de Louis XIV, waarin de Franse beau-acteur van weleer Jean-Pierre Léaud de stervende ooit zo machtige voorganger van Lodewijk XVI speelt die nauwelijks zijn bed meer kan uitkomen.

Naast professionele acteurs maakt Serra ook gebruik van amateurs, mensen van de film-crew en ook bijvoorbeeld de filosoof Alexander García Düttmann, in de fraaie rol van Comte Alexis Danshire; Düttmanns eigen fysionomie doet denken aan het uiterlijk dat mensen vroeger kregen als gevolg van lepra of syfilis, maar dat staat zijn Comte Alexis Danshire niet in de weg vol enthousiasme mee te doen in de orgieën. Oud of met een aangetast gezicht. Wie in het seksleven van nu misschien een outsider is, kan in de Libertijnse experimenten van de hogere standen gewoon meetellen. Ergens in een interview over de Volksbühe-voorstelling stelt Serra dat hij voor Liberté ook porno-acteurs had kunnen gebruiken, maar dat hij de schuchterheid prefereerde die amateurs en reguliere acteurs tegenover zijn script hadden.

De hele cyclus van film en installatie loopt van zonsondergang tot zonsopgang, als we het personeel de laatste edellieden weer per koetsje hebben zien wegdragen; de traditionele standsverhoudingen gelden dan weer.

Een belangwekkende vraag die Serra laat zien is hoe zo’n intellectuele, maar in feite gemankeerde revolutie, gedoemd was te mislukken, terwijl even later de aanvankelijk wel populistische Franse Revolutie wel slaagde? Of die beter uitpakte is dan de volgende vraag.

Addendum: In het kader van de installatie wijdt Eye op 3 september een avond aan de kruisbestuiving tussen opera en film, naar aanleiding van Pasolini’s Medea (1969), de keuzefilm van Albert Serra, die aansluitend is te zien. Ook gaat operaregisseur Sjaron Minailo in gesprek over zijn favoriete opera Medea.

Foto: Eye Filmmuseum