De opera Tosca van Giacomo Puccini is van 1900 en speelt honderd jaar eerder, in Rome, in de Napoleontische tijd. De Australische regisseur Barrie Kosky heeft deze populair en tamelijk gruwelijke opera niet willen zien als een negentiende-eeuws melodrama, maar als een vroeg twintigste-eeuwse, misschien zelfs een eenentwintigste-eeuwse muziektragedie. (meer…)
De plot van Agrippina speelt zich af in het Romeinse Keizerrijk en is gebaseerd op een vergissing: als abusievelijk het nieuws wordt gebracht dat keizer Claudius verdronken is, vormt dat het startsein voor zijn gemalin Agrippina om alles in het werk te stellen om haar zoon (uit een ander huwelijk) op de keizerstroon te krijgen.
De hele opera door manipuleert Agrippina op slinkse wijze alles en iedereen om haar zin te krijgen en als Claudius toch nog in leven blijkt, verdubbelt ze haar pogingen. Gaandeweg krijgt zij geduchte tegenstand van Poppea, waar Claudius zijn oog op heeft laten vallen, maar die verkiest zelf generaal Ottone. Uiteindelijk wordt Nero inderdaad tot keizer uitgeroepen, maar of dit werkelijk door toedoen van Agrippina komt, is twijfelachtig. Er zijn aanwijzingen dat het libretto van Vincenzo Grimani vooral de draak steekt met de pauselijke hofhouding.
Hebben we dan te maken met een satirische opera of gaat het toch om een drama? Of is de tekst wél satirisch, maar de muziek dramatisch? Dit is niet de enige opera die deze vragen oproept: Mozarts Così fan tutte laveert behendig tussen beide genres. We zitten met Agrippina nog aan het begin van de 18e eeuw, de strikte scheiding in opera seria óf buffa heeft zich nog niet totaal doorgezet en regisseur Barrie Kosky laat gelukkig beide elementen samengaan: aldus kan het publiek steeds schakelen tussen gniffelen of genieten.
Dat de Händel van Giulio Cesare en Alcina al op jonge leeftijd een speciaal talent had voor indringende aria’s, pakkende recitatieven en meeslepende ensembles, blijkt al uit deze opera die hij in 1709 (hij was 24 jaar oud) componeerde voor het meest vooraanstaande theater in Venetië.
In Amsterdam ontvouwde deze nieuwe productie van Agrippina – na een wat stroever deel vóór de pauze – zich tot een overtuigend en smakelijk geheel, niet in de laatste plaats door de voortreffelijke solisten die hun rollen met motivatie, nuance en fysieke expressie over het voetlicht brachten.
Vocaal-theatraal valt er veel te smullen. Stéphanie d’Oustracs Agrippina staat soeverein overeind in alle muzikale en dramatische registers, Ying Fangs gulden stemgeluid als Poppea fleemt, kwinkeleert en bitst dat het een lieve lust is. Ook de countertenoren overtuigen. Tom Mead vertolkt lyrisch en integer Ottone en John Holiday speelt komisch onbeholpen de ongeleide adolescent Nerone. De kleinere rollen worden jong en energiek bezet, behalve de Claudio van de meer ervaren Gianluca Buratto die met zijn vlekkeloze komische timing treffend een machthebber neerzet in een midlifecrisis.
Het regisseren van Händel-recitatieven is een gedetailleerd en zeer tijdrovend werk voor zowel regisseur, muzikaal leider als de zangers, en een vier uur durende Händel-opera is een enorme kluif. Als de openingsscène inzet, na de ouverture in Franse stijl, worden we meteen de handeling ingesleurd door d’Oustracs eerste opkomst als de keizerin. Zij slaagt erin elke syllabe wendbaar van de juiste intentie en kleur te voorzien en haalt het hoogst bereikbare: de indruk dat elk woord ter plekke geïmproviseerd wordt.
Het hoeft bij zulke hoeveelheden recitatief niet te verbazen dat niet elke scène even interessant uitpakt. In deze voorstelling had het deel vóór de pauze daaronder te lijden. Dat eerste deel bevat ook niet de meest geïnspireerde muzikale invallen. Na de pauze begint alles echter wel degelijk te fonkelen. We worden getrakteerd op een schakelketting van parelende aria’s, 18 karaats recitatieven.
We zien daarbij een voorbeeld van de losse structuur van vroege barokopera, die nog met één been in de zeventiende-eeuwse, Shakespeareaanse stijl staat, waar komedie en drama naast elkaar voorkomen in hetzelfde werk. Voorafgaand aan een lyrisch duet tussen Poppea en Ottone, dat de zangers statisch, hand in hand, tot de zaal zingen, heeft er zich een heuse deurenkomedie afgespeeld: Poppea laveert daarbij tussen twee kandidaat-minnaars om zo haar werkelijke geliefde, de verdekt opgestelde Ottone, te bewijzen hoe de vork werkelijk in de steel zit, namelijk dat Agrippina’s kuiperijen de motor achter de intriges blijken te zijn waarmee zij mensen tegen elkaar uitspeelt. Op deze komische scène stapelt Händel moeiteloos het liefdesduet en regisseur Kosky sluit hierbij perfect aan door zowel klucht als lyriek in een mooi statisch beeld van het verliefde koppel het volle pond te geven.
Muzikaal gezien zou dirigent Ottavio Dantone met zijn ensemble wat verder kunnen gaan dan hij hier doet: het klinkt over het algemeen nogal terughoudend, terwijl zangers van dit kaliber, net zoals de regie, een dynamischere aanpak beslist zouden waarmaken. Het valt te hopen dat de voorstellingenreeks hiertoe aanleiding gaat geven.
Opnieuw blijkt dat barokopera’s die politieke strijd mengen met liefdesperikelen, zich uitstekend lenen voor een hedendaagse vormgeving. Decor (Rebecca Ringst) en kostuums (Klaus Bruns) zijn in zwart-wit-grijstinten uitgevoerd. Alleen Agrippina en vooral Poppea worden uitgedost in kleur. Een gouden robe de chambre voor Agrippina, conform haar status en ambities, een kanariegele voor Poppea in de finale, inclusief een bruidssleep.
Sprekend detail is dat Agrippina bij haar allereerste opkomst, alleen op toneel, een zwart glanzend getailleerd gewaad met lange rok draagt, waar ze in de slotscène, opnieuw alleen, in een zwart maatpak optreedt. Haar andere moment alleen, in de tweede acte met het expressieve Pensieri voi mi tormentate, is zij met loshangend haar en los gewaad ten prooi aan een crisis, waardoor haar innerlijk proces met nuance vormgegeven wordt.
Als het publiek de zaal betreedt, staat op het toneel een gigantische gesloten aluminiumconstructie, met een begane grond, een etage en naar later blijkt een verbindende trap tussen beide. Tijdens de ouverture begint het enorme blok langzaam om zijn as te tollen. Grote raamopeningen worden zichtbaar die middels lamellen open of gesloten kunnen worden. Het zou een bankgebouw aan de Zuidas kunnen zijn of misschien een van de ministeries in het Haagse Nieuw Centrum.
Het bouwsel tolt niet alleen om zijn as: onderdelen kunnen onafhankelijk dalen of stijgen, in- of uitschuiven: gedurende de hele voorstelling blijken er steeds nieuw configuraties mogelijk. Soms komt een aantal assistenten helpen om changementen uit te voeren, bijvoorbeeld na de pauze als het bouwsel in drie delen uit elkaar genomen wordt om een paleis met vleugels te vormen. Misschien een lichte referentie aan de onderdanen en bedienden die altijd hun werk moeten blijven doen, ongeacht de uitkomst van de intriges die hier onderwerp zijn. Niet elke opstelling is even geslaagd: de verschillende scènes die zich op de trap afspelen leveren onhandige mise-en-scènes op.
Kosky heeft als enige onderdeel van de totale opera het slotnummer geschrapt. De bij dit repertoire horende happy end, de lieto fine, in de vorm van een interventie van godin Giunone blijft achterwege. Wel is het daaraan voorafgaande ultrakorte slotkoor gehandhaafd en wordt er daarna een instrumentaal deel uitgevoerd uit een oratorium van Händel. Op toneel kijken we dan naar Agrippina, die door iedereen in de steek gelaten wordt. Het enorme bouwwerk wordt alsmaar donkerder, alle raamopeningen sluiten, tot er nog één opening overblijft waar Agrippina plaatsneemt. En als ook de laatste lamellen haar langzaam aan het oog onttrekken, zijn we getuige van hoe het paleis tot haar tombe is geworden. Een passend slot aan een lange en rijke avond opera.
Foto: Ben van Duin
Een prachtige, weloverwogen recensie.
Gisterenavond (15-01-2024) heb ik bijzonder genoten van deze coproductie van DNO van Agrippina. Het Nederlandse publiek had al eerder kennis kunnen maken met deze opera door de uitzending van de MET in HD productie van Agrppina in de prachtige regie van Sir David McVicar met Joyce DiDonato in de titelrol. Gisterenavond moesten we het doen met de wat platte regie van Barry Kosky. Er werd gebruik gemaakt van een zeer ingenieus verrijdbaar metalen bouwwerk met gangen, kamers met luxaflex en trappen. (helaas niet geruisloos). Het bouwwerk kon ook nog worden opgesplitst. Het geheel werd effectief belicht. De zangers droegen pakken met stropdas waar veelvuldig aan getrokken werd. De zangeressen hadden verschillende robes ter beschikking die ze met flair droegen. Zoals gezegd was de regie soms nogal plat. Vooral tijdens de scène waarin Poppea, Ottone, Nerone en Claudio ontvangt. Ik moest er wel om lachen en had grote bewondering voor de lenigheid van de zangers. Deze waren stuk voor stuk uitstekend. Stéphane d’Oustrac deed niet onder voor Joyce DiDonato. Wat een prachtige mezzo sopraan en wat een acteertalent. Als actrice zou ze ook een prachtige carrière kunnen maken (Medea, Lady Macbeth, Livi Drusilla om een aantal “scheming bitches” te noemen zijn haar op het lijf geschreven).
Ook Ying Fang als Poppea en Gianluca Buratto als Claudio waren zeer overtuigend. De goedzak Ottone werd prachtig vertolkt door de countertenor Tim Mead. Zijn aria in F mineur in de tweede akte “Voi che udite il mio lamento” was één van de hoogtepunten in de opera. De Nerone van John Holiday was muzikaal verrukkelijk en als “spoilt brat” was hij zeer overtuigend. Händels gerecycelde muziek van deze tweede Italiaanse opera kwam natuurlijk bekend voor. Er zaten veel meer recitatieven in en opmerkelijke muzikale wendingen dan in latere Händel opera’s op Athalia na, denk ik. De doeltreffendheid van deze opera werd mede bepaald door het anti-heroïsche libretto vol terzijdes en dramatische ironie. De opera wordt ook nergens, zover ik heb kunnen nagaan een opera seria genoemd zoals sommige recensenten schrijven. Het is wel een drama per musica. Ottavio Dantone leidde zijn Accademia Bizantina vanachter het klavecimbel wat heel af en toe enige ongelijkheden opleverden. De hoboïst en fluitist speelden prachtig. De slechte akoestiek van het Muziektheater speelde het kleine orkest danig parten. Het slotbeeld waarin Agrppina versteent en het doek voor haar valt (in dit geval komt de luxaflex naar beneden) was een vondst. DNO heeft zich met deze Händel opera gerevancheerd voor de mallotige productie van Giulio Cesare in één van de vorige seizoenen.
Recensie van Neil van der Linden voor basiaconfuoco:
https://basiaconfuoco.com/2024/01/15/agrippina-slapstick-en-virtuositeit/
Recensent Javier López Piñón meldt dat er bij deze Agrippina “veel te smullen” is: het is een “smakelijk geheel”.
In feite was deze Agrippina net zo om van te smullen als van de Salome van Konwitschny indertijd. Dat was ook een zéér “smakelijk geheel”. De Romeinse
“Ma Flodder” van Kosky maakt er een platte klucht van en trakteerde ons op onbegrijpelijke dwaasheden. Barrie Kosky heeft weinig op met componist Händel en librettist Grimani, zoals hij weinig op heeft met alle componisten en librettisten. Wel veel op met zichzelf.
We kregen in Agrippina een wirwar van liefdespaartjes voorgeschoteld naast clowneske samenzweerders die in gemis aan boosaardigheid Swiebertje naar de kroon staken. Kosky maakt er een platte klucht van en trakteerde ons op onbegrijpelijke dwaasheden (“een smakelijk geheel”). Bij boldoenerige regisseurs worden barokopera’s die niet komisch zijn, regelmatig opgeleukt met handgrepen die zijn ontleend aan Het Theater van de Lach. Agrippina werd naar Kosky’s Funny Farm gebracht om er een “hedendaags topstuk” (copyright, uiteraard: DNO) van te maken. De afdaling van Juno kwam niet in Kosky’s poppenkraam te pas, Händel of geen Händel. Goddelijke interventies houdt de bovenaardse Barrie Kosky liever in eigen hand.
Recensie van Olivier Keegel, recensent van Opera Gazet:
https://operagazet.com/agrippina-a-slapstick-comedy/