Geen auto meer bezitten, is een nobele en meer dan aan te raden beslissing. Mijn kinderen kunnen erover meepraten. Je draagt je steentje bij tegen de klimaatverandering en je spaart heel wat geld uit. Het is wel ingrijpender dan korter douchen en de verwarming een graadje lager zetten.
Het is natuurlijk ook maar een klein druppeltje op een steeds gloeiendere plaat. De auto van de hand doen, vraagt een andere – minder jachtige – manier van leven. Daarop wil Adriaan Van Aken zich voorbereiden, en hij rijdt vanuit Antwerpen naar de parkeerplaats Aire de Lisses, net onder Parijs, waar zijn afscheidstocht van de auto over de Route du Soleil naar Marseille begint.
Inspiratie vond Van Aken in het boek De Autonauten van de Kosmosnelweg (1983) van het koppel Julio Cortazar en Carol Dunlop. Zij legden de weg van Parijs naar Marseille af in een busje, via de autosnelweg, zonder die weg te verlaten; ze stopten op elke parkeerplaats, elke ‘aire’, rustplekje, picknickplek, sanitaire stop, tankplaats met restaurant, winkel. Op elke tweede plek bleven ze overnachten. Van Aken heeft dat ook gedaan: hij maakte 55 stops en heeft er bijna de hele maand september (2020) over gedaan.
Cortazar en Dunlop wilden met hun tocht het parallel universum langs de snelweg ontdekken, het ‘Parkinglandia’. Ze wilden ook wetenschappelijk verifiëren of Marseille echt bestond – als plek waar de weg eindigt en de zee begint. Voor Van Aken is Marseille de plek om de auto te verkopen, meer niet. Zijn reis zal dus een minder poëtisch doel hebben dan dat van de Autonauten van een veertig jaar geleden. Maar dat wil niet zeggen dat zijn tocht minder poëtisch is.
Hij bouwt in zijn Citroën Picasso een bed om in de auto te kunnen overnachten, met een kastje met kookspulletjes, boeken en met zijn opname-apparatuur. Hij wil van zijn reis een podcast maken, en daarna ook een voorstelling. Hij ontdekt inderdaad ‘Parkinglandia’. Op band horen we de gemaakte en gemonteerde opnames, met sfeervolle muziek van Rudi Trouvé, die soms wel wat wegheeft van ‘Autobahn’ (Kraftwerk) en toch ook heel anders is.
We krijgen de teksten ook geprojecteerd op een scherm en tussendoor geeft Van Aken uitleg, vaak achter een katheder. Aan de andere kant van het podium staat een autostoel waarin hij zit om naar de opnames te luisteren, naast een kastje waaruit hij allerlei dingen haalt en daarmee in het midden van de scène op een parkeerplaatsplattegrond maquettes bouwt. Van een bosje bij de Aire, met autootjes, met een kioskje, een benzinestation. Dat alles is dan via een camera uitvergroot te zien, in detail, en in een knap sfeervol licht.
Dat vertellen met objecten maakt het reisverslag heel charmant. Beeldend kunstenares Sara Bomans heeft gebouwen in miniatuur gemaakt, met lichtjes en al, autootjes, boompjes. Suggestief geeft ze de toeschouwer gelegenheid om eigen beelden te maken. Van Aken ontmoet op de Aires mensen, soms louche figuren, maar toch vaker mensen die hem aanspreken over zijn verbouwde auto. Nederlanders vinden het eerst grappig en leuk, maar zien dan in dat dat niet de juiste woorden zijn, en noemen zijn project dan maar ‘bijzonder’. Met sommigen drinkt hij koffie die hij met zijn Bialetti maakt.
Van Aken ontdekt tot zijn eigen verrassing veel groen op de Aires, ziet mensen die steeds opnieuw hun voeten gaan wassen, ziet ook mensen die elkaar wat verderop willen ontmoeten. Een sociale geograaf omschrijft zo’n parking als een ‘niet-plek’, een plek waar je niet blijft, zoals een metrostation, een bushalte. Van Aken vergelijkt de ‘Aires’, de ene is groener dan de ander, of vuiler en kleiner. Het zijn voor hem wel kleine leefplekjes, omdat hij er langer blijft dan de gewone weggebruiker. Hij is ook meer dan wat men vroeger een bermtoerist noemde.
De trage manier van reizen laat hem zijn nieuwe omgeving ontdekken. En sommige plekken en mensen werken hem ook wel eens op de zenuwen. Filosofische beschouwingen volgen, over menselijke omgang, over de rust en het genot die in de natuur – zelfs langs de snelweg – te vinden zijn, over gemoedstoestanden. Een gesprek tussen Van Aken en zijn auto vindt plaats als het einde der tocht nadert: ‘ik ben “maar” een auto.’
De speelsheid in de voorstelling, in woorden en beelden, de subtiele humor, het evenwicht in de scène’s, het vertellen met de maquettes en voorwerpen, dat alles maakt de voorstelling tot een aangenaam verhaal. Jammer is dan ook dat het verslag over de verkoop in Marseille zo lang uitgerekt wordt. Het echte einde maakt dan weer veel goed.
Foto: Boumediene Belbachir