Geen overweldigend toneel, maar alles aan Kroniek van NTGent straalt pretentieloze toewijding uit***
‘Als ik hier ben droom ik van daar, als ik daar ben droom ik van hier.’ De zelfgekozen gespletenheid van Oscar van Rompay is helder en triest. Sinds hij op zijn zeventiende voor het eerst in Kenia kwam – toen om les te geven – is hij verliefd op het Afrikaanse land, en nu, bijna dertig, heeft hij er een lapje grond gekocht en verdeelt hij zijn tijd tussen zijn plantage daar en zijn acteerwerk bij NT Gent.
Africa is een persoonlijke voorstelling die Van Rompay maakte met schrijver Peter Verhelst, waarin die gespletenheid ook in de vorm terugkomt. Aan het begin kleedt Van Rompay zich uit, hij spuit zichzelf zwart met een hogedrukverfstraal, praat Swahili, danst als een Afrikaan en spreekt in een poëtische voice-over over de dierlijke krachten van het donkere continent. Het decor is een vierkante zandbak met een vijvertje en op de achtergrond een golfplaten hutje.
Het is allemaal op het randje van pijnlijk en fout, maar zó intens en grotesk dat je bij de les blijft. Van Rompay maakt van zichzelf een soort ‘hyper-neger’, met zijn als latex glimmend zwarte huid en opengesperde witte ogen, abrupt uitbarstend in woede of wanhoop. Hij doet niet een zwarte na, hij leeft een obsessie uit.
Voor het tweede deel van de voorstelling doucht Van Rompay zich schoon, droogt zich af en trekt zijn alledaagse kloffie weer aan. Hij laat het zaallicht branden en zegt: ‘Ik ben Oscar van Rompay.’ Hij vertelt over zijn belevenissen in Afrika: zijn eerste nacht in Nairobi, over lijfstraffen voor zijn leerlingen, over zijn beslissing om land te kopen. De taal is bedrieglijk duidelijk, maar opvallend veel verhalen en gedachten worden niet afgemaakt.
Langzaam wordt een tragische scheuring helder. Van Rompay is thuis in Kenia; hij weet hoe hij er een grap moet vertellen, hoe je met taxichauffeurs onderhandelt, hij ergert zich aan dezelfde dingen als een Keniaan, maar toch kan hij nooit ontsnappen aan zichzelf. ‘Ik ben op een feestje. Ik dans de ziel uit mijn lijf. Ik zie mezelf in een spiegel. Ik zie een blanke.’
Van Rompay is eerlijk genoeg om te erkennen dat hij het cliché is van een blanke in Afrika. Ook hij blijft op zoek naar het ‘duistere hart’ van het continent, ook al weet hij dat je dat nergens kunt vinden. Ook hij voelt immense tevredenheid als hij zijn dertig dagloners in een lange rij traag stenen en wortels uit zijn grond ziet halen.
Maar hij gaat verder, wanneer hij vertelt over seks, over vriendschap, over ziekte, over dood. Over dat hij daar een ander mens is, een vaster omlijnd iemand. Over een bepaalde diepte in gesprekken die met westerlingen vanzelfsprekend is en die hij met zijn Afrikaanse vrienden nooit bereikt. En over dat de eerste dagen in Kenia elke keer zwaarder worden.
Het mooiste fragment gaat over de enorme moeite die hij heeft om een bepaalde Keniaan een klootzak te vinden, hoewel het overduidelijk een klootzak is. Hij is bang dat het iets zegt over alle Kenianen, over heel Afrika zelfs. En als hij het dan in een vlaag van woede gewoon kan zeggen – ‘dat is gewoon een klootzak’– dan gaat het inderdaad over alle Kenianen. Dat is hard, maar gemeend.
Africa is een traag meanderende voorstelling, een heldere vertelling aan weerszijden gesteund door een theatrale uitspatting. Bij een mindere acteur was het ongetwijfeld gênant en misplaatst geweest. Maar Van Rompay-de-acteur maakt het leven van Van Rompay-de-wens-Afrikaan indringend en onontkoombaar.
(foto: Kurt Van der Elst)