Een man ligt op het schuine dak van een houten hut. Hij roept een langgerekte ‘hey’ en ‘ho’. Zijn geschreeuw krijgt echo’s, galmt in de ruimte. In dat ene beginbeeld zit de volle eenzaamheid van het personage. Een gevoel van onmacht, van onbegrepen zijn door de omringende wereld, een existentiële eenzaamheid die door merg en been gaat. (meer…)
4.48 is een indrukwekkende en veel gespeelde tekst van Sarah Kane, over iemand die al tijden aan een alles verterende depressie lijdt en er eigenlijk een eind aan wil maken. In maart van dit jaar brachten De Roovers en Kunst/Werk 4.48 uit als een duet voor een acteur en een danser. Op Theater Aan Zee was de voorstelling te zien in het leeggelopen en blauw betegelde publieke zwembad pal achter de Koninklijke Gaanderijen aan de zeeboulevard van Oostende.
Nadat de eerste voorstelling op TAZ een half uur ná aanvang moest worden afgelast vanwege heftige regenval, konden Sara De Bosschere en Robson Ledesma de volgende avond toch van start gaan. Terwijl de hemel achter de monumentale gaanderij oranje, blauw en zwart kleurde, werd het zwembad flink en fel verlicht, als een bouwplaats haast. Niets meer dan een wolk van schapenvachtjes op de blauwe tegels hadden de performers, naast hun kostuums. De vrouw voelt zich afgesneden en mislukt, vertrapt en achtergelaten. Zij is heel alleen en eigenlijk vooral haar eigen publiek, ondanks dat ze zich soms heel direct tot de toeschouwers richt.
De enscenering van Marc Vanrunxt maakt de actrice en de danser op een bijzondere manier kwetsbaar. Hun lichamen, gehuld in lange, archaïsche jurken van vallende stof (kostuums: Pynoo), hebben in eerste instantie weinig met elkaar op. Hij is jong, groot en sereen, en cirkelt in weidse gebaren om haar heen, zijn blik gericht op de verte. Zij is een stuk ouder, twee koppen kleiner, terwijl de wanhoop van haar personage haar opsluit in een innerlijke dialoog. Er ontstaat een wonderlijke, haast onverteerbare afstand tussen de twee performers in de avond.
Het uniforme van de kostuums spreekt het weerbarstige van het duo dan weer hard tegen. Samen zien we hen bij aanvang oplopen, langs de rand van het zwembad, en daarna op de blauwe tegels hun positie innemen. Samen spreken ze de eerste regels van de tekst uit, zij in het Nederlands, hij in het Engels. Ze hebben een vergelijkbare positie, lijkt de choreografie c.q. regie te zeggen, een zelfde vertrekpunt. Maar voordat er iets tussen hen samenkomt, zijn we als toeschouwer heel wat weerbarstige momenten verder.
Ledesma beweegt in langzame cirkels om De Bosschere heen, of doorkruist haar ruimte met eenvoudige, soms kleinere, soms grotere gebaren. De Bosschere stelt vragen en beschrijft, wanhoopt en redeneert, zoekt gehoor, is woedend, maar sluit zich ook af, speelt met haar rug naar het publiek of liggend op de grond, soms zelfs met haar gezicht geheel in de schapenvachtjes.
De versterking van haar stem geeft de actrice een enorme vrijheid in de beweging, terwijl zeemeeuwen krijsend meedoen, en ook wat luide voorbijgangers verderop, achter de hekken van de entree. Het past de voorstelling wonderwel, en niet alleen omdat er nachtelijke dwalingen in voorkomen. Door het wegdraaien van het publiek en van haar centrale positie als speler, krijgt niet alleen de dubbelzinnigheid van de innerlijke dialoog prachtig vorm, maar ontstaat er ook ruimte voor Ledesma. Hij is voortdurend in beeld. Meestal zwijgend en gaand, rijzig als een standbeeld of rustig als een schaduw die zijn eigen gang gaat. Zijn gang wordt bekrachtigd door het regelmatige ritme van een seconde die wegtikt, ruim een uur lang.
In al zijn aanwezigheid straalt Ledesma met het abstracte en minimale van zijn bewegingen eigenlijk ook een bepaalde afwezigheid uit. Hij geeft ritme aan de ruimte, dwars door de meeuwen en de wanhoop van de ik-figuur heen. Zijn weidse armbewegingen lijken een ander universum of een andere dimensie toegewijd te zijn, hoe duidelijk ze ook op andere momenten op het eigen lijf en het innerlijke zelf betrokken zijn.
Het principiële, abstracte en sobere van de bewegingen voelt wat lastig in het begin, zowel in relatie tot de actrice als haar personage, maar krijgt gaandeweg juist daardoor een enorme werking. De twee spelers trekken een wonderlijk vacuüm tussen zich, waarbij het verschil in lichamelijke aanwezigheid, van hoe een danser en een acteur op scène staan, prachtig wordt uitgespeeld. De precies vormgegeven afstand tussen de spelers wordt zo ook weer een nabijheid, die beantwoordt aan de onmogelijke liefde van de ik-figuur, aan de onmogelijkheid het leven nog aan te raken. Maar Ledesma fungeert ook als een schaduwpartij voor De Bosschere, als ware hij haar andere zelf en gesprekspartner in de innerlijke dialoog. En zijn gestalte zou natuurlijk ook de personificatie kunnen zijn van de rust en verlossing die de ik-figuur zoekt, de dood. Geen van die mogelijkheden wordt ooit per se doorgezet.
Naarmate de wanhoop feller wordt, voegen Vanrunxt en componist Els Mondelaers kleine plukjes tegenwicht toe. Zoals wanneer De Bosschere een schamperende voorlezing van een wel zeer verontrustend patiëntendossier beëindigt met het scanderen van ‘geen hoop, no hope’, en Ledesma alleen ‘hope’ echoot. Of wanneer zijn daaropvolgende stakige, bijna naakte solo op handen en voeten wordt gecombineerd met een ijle zangstem, ‘see me, feel me, touch me’. Het is ook het moment dat de twee lichamen uiteindelijk echt even samen zijn. Razend als een goddelijke duivel is De Bosschere onderwijl. Het geeft de voorstelling iets onnavolgbaar prachtigs en verdrietigs.
De vrouw formuleert buitengewoon helder het onmogelijke, stelt vragen bij haar wanhoop en obsessies, bij de omgang met behandelaars, haar geliefde, vrienden en uit opnieuw en opnieuw de wens om dit alles te stoppen. ‘Mental illness is often sentimentalised, or portrayed as madness – I hate that word. Sarah wanted to convey that while it may be pathological, it isn’t necessarily illogical’, lees ik na afloop in het persdossier bij de voorstelling. Het citaat is van Simon Kane, de broer van Kane. Marc Vanrunxt en Sara De Bosschere lieten daarom misschien wel het toevoegsel psychosis weg uit de oorspronkelijke titel van het stuk.
De logica van Kane, of ‘het verhevigde bewustzijn’ zoals het in het stuk heet, weten zij in alle ernst, oprechtheid, helderheid en kwetsbaarheid over te brengen. 4.48 is een gezamenlijke dans, die niet aandringt op een overbrugging of oplossing voor die allesverzengende, innerlijke pijn. Zelfs het zachte tegenwicht voelt als een ruimhartig ruimte maken voor wat er dan ook aan de hand is of komen gaat, zoals men dat in het Engels zegt, holding the space.
Foto: Rojin Delfan
Beste Fransien,
Het is, of ik vind, het heel bijzonder hoe jij het werk van Marc Vanrunxt in al zijn facetten bent blijven volgen en in contextuele, soms in historische waardes hebt weten te plaatsen en te duiden.
Dank daarvoor. Het werk van Vanrunxt is heel consistent en als je het niet of slecht kent soms moeilijk te duiden.
Complimenten dus.
Begrijp de combinatie niet. Kane’s taal is muziek en dans zelf. Dit kan alleen maar afbreuk doen.
Wat een goeie tekst! Ik kon er helaas niet bij zijn, maar als kenner van het werk van Vanrunxt zie ik het zo voor me, voel ik het diep in me, en raapt mijn brein de stukken bij elkaar om de complexe, trieste, wanhopige schoonheid van psychose gestalte te geven. Zo kan dat gaan met journalistiek.
Leuk en aardig maar wat willen de makers zeggen?
Hallo Ken. In Vlaanderen zitten ze meer op de vorm dan de inhoud. Dat doen ze op verbluffende wijze. Wij kunnen wat dat betreft nog veel leren van onze zuiderburen.