De culturele sector heeft 477 miljoen euro per jaar extra nodig. Dat schrijft de Raad voor Cultuur in een brief aan informateur Tjeenk Willink. De Raad berekende het bedrag op basis van een analyse en doorrekening van adviezen uit de afgelopen kabinetsperiode. ‘Een sterke culturele sector heeft een belangrijke economische en maatschappelijke aanjaagfunctie.’ (meer…)
De aandacht van het cultuurbeleid zou meer gericht moeten zijn op de ontwikkelingen in de culturele sector. Dat bepleit de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in de publicatie Cultuur herwaarderen die vanochtend in Nieuwspoort werd gepresenteerd aan minister Jet Bussemaker.
In de publicatie laat een aantal deskundigen zijn licht schijnen over verschillende aspecten die raken aan het cultuurbeleid, zoals de veranderingen van smaakpatronen, de creatieve arbeidsmarkt of nieuwe vormen van financiering.
In de inleiding van de publicatie uit de WRR stevige kritiek op de uitgangspunten van het huidige cultuurbeleid. Daarbij neemt de raad vooral de door Jet Bussemaker gewenste verknoping van cultuur met andere beleidssectoren op de korrel. Niet alleen is er weinig empirisch bewijs voor de meerwaarde die cultuur voor bijvoorbeeld zorg, economie of democratie kan hebben, het kan beleidmakers ook het zicht ontnemen op de eigenstandige betekenis van cultuur.
In het verlengde daarvan zet de raad ook vraagtekens bij de manier waarop kunstinstellingen door de overheid worden afgerekend op hun resultaten. De overheid wordt steeds meer gedwongen om concrete, meetbare resultaten te tonen van overheidsbeleid, maar mist daarbij de kernwaarden van cultuur. ‘Als kunstenaars en instellingen aanspraak willen maken op publieke middelen, volgt daaruit de publieke opdracht de relevantie van hun werk voor een relevant publiek te articuleren. Dat is wat anders dan de verantwoordelijkheid om (volgens wetenschappelijke standaarden) aan te tonen dat hun werk specifieke sociale en economische effecten heeft.’
De overheid probeert de kunsten met andere sectoren te verknopen om het draagvlak te vergroten, maar, schrijft de raad, het gevaar is groot dat het draagvlak juist wordt aangetast als uiteindelijk blijkt dat kunst helemaal niet zo goed is voor de economie of de zorg. Bovendien bestaat het gevaar dat culturele instellingen worden ‘overvraagd’ als ‘de zoektocht naar nieuwe legitimaties er toe leidt dat de culturele sector steeds meer doelen krijgt opgelegd.’
De belangrijkste reden tot terughoudendheid om de legitimatie van cultuur buiten de cultuur te zoeken, zegt de raad, ‘is dat cultuur een eigenstandige waarde heeft die niet louter is te definiëren in termen van sociale en economische effecten of verbinding met andere beleidsterreinen. Een te instrumentele visie op cultuurbeleid staat op gespannen voet met de centrale overheidstaak, namelijk het in stand houden en ontwikkelen van een hoogwaardig en breed aanbod van cultuur. Wij bepleiten de “herwaardering van cultuur”, waarbij de culturele sector niet ten dienste staat van andere beleidsterreinen, maar de aandacht in de eerste plaats uitgaat naar inhoudelijke ontwikkelingen binnen de culturele sector zelf.’ Door die oproep te doen is de raad niet bang dat de sector met de rug naar samenleving gaat staan, zegt hij. ‘Integendeel. Een vitale cultuursector weet zich juist te verbinden met een veelheid van publieken.’