Op de vijfde editie van Welcome to our guesthouse, het Artist-In-Residence-project van Productiehuis Theater Rotterdam, was wederom een prikkelende verzameling van work-in-progress te zien. De individuele werken worden enigszins overschaduwd door het sturende kader dat co-curator Mathieu Charles de avond meegeeft, maar Bitemarks on her tongue van theatermaker Sue-Ann Bel biedt een verpletterend slot aan het geheel. (meer…)
Van 25 tot en met 28 oktober vierde Productiehuis Rotterdam haar intrek in het voormalige Ro Theater met een festival vol jongemakerspresentaties. Vijf verschillende makers, duo’s en collectieven kregen vier weken de tijd om een eerste aanzet voor een voorstelling te ontwikkelen. Het leverde een zeer gevarieerd palet van uitprobeersels op die nieuwsgierig maken naar de verdere stappen.
De foyer van het theater aan de William Boothlaan, dat sinds september de naam Theater Rotterdam Witte De With draagt (blijkbaar is de controverse rond de naam aan de directie voorbijgegaan?), is bijna onherkenbaar. In het kader van Welcome To Our Guesthouse heeft de centrale ruimte het aanzien van een Franse refuge gekregen – de getimmerde aankleding sluit goed aan bij het experimentele karakter van het vierdaagse festival.
De ontvangstruimte doet tijdens Welcome To Our Guesthouse ook dienst als podium: tussen de zaalpresentaties door zijn hier de spokenwordperformers M. en Guus van der Steen (Van Dale Spoken Word Talent Van Het Jaar 2015) te zien. Op de afgelopen editie van het Amsterdam Fringe Festival leek er onder jonge makers al een herwaardering van deze kunstvorm merkbaar en spoken word mag op een jongemakersfestival dan ook niet ontbreken.
Hoewel zowel M. als Van der Steen een sterk taalgevoel hebben, weten hun composities inhoudelijk nog te weinig te overtuigen. M. verliest zich in frictievrije en daarmee nogal saaie romantiek, en hoewel de lyrics van Van der Steen wat hoekiger en schurender zijn komt hij niet verder dan wat persoonlijke anekdotes (met als dieptepunt een nogal nare afrekening met zijn ex-vriendin). Van der Steen is wel een groot komisch talent dat af en toe geweldig onverwachte verbindingen tussen woorden en gedachtes weet te leggen (‘een magiër op A4 papier’ was mijn favoriet), niet alleen vanwege de teksten zelf maar ook vanwege zijn gevoel voor ritme en intonatie.
Vanwege het feit dat de voorstelling Fortress van Aitana Cordero en Carole van Ditzhuyzen om creative differences is afgelast (super jammer: voor het DOX-project Building werkten de makers al op een vruchtbare manier samen en ik was erg benieuwd hoe een voorstelling waarbij ze samen op scène staan eruit zou zien), is Grimm van Marjolein van der Meer de enige zaalvoorstelling die er op mijn eerste bezoek aan het festival te zien is. Van der Meer zet met deze performance het performatieve onderzoek voort dat ze begon met Over Schoonheid Ha Ha Ha!, dat vorig jaar in Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond te zien was. In Grimm zoekt ze samen met Czeslaw de Wijs op de scène naar verschillende manieren om de oorspronkelijke sprookjes van de gelijknamige auteurs over te brengen aan het publiek.
Het levert een paar sterke scènes op. Van der Meer is in Grimm op haar best als ze overgaat tot zang – de muzikaliteit zorgt ervoor dat de archetypische verhalen op een abstracter, emotioneler niveau gaan werken. Zeker in een scène die door schaduwspel van De Wijs wordt begeleid bereiken de muziek en de visuele elementen een vruchtbare harmonie en weten ze de mystieke kracht van de mythische vertellingen het best te benaderen.
Wel is er nog te weinig inhoudelijke noodzaak of coherentie te ontwaren in Grimm. Keuzes die een bepaalde lezing van het materiaal lijken te suggereren (zoals een scène waarin De Wijs en Van der Meer van kleding, en daarmee van gender wisselen) worden niet ingelost en het blijft de vraag welke gedachten of fascinaties de makers bij dit materiaal hebben.
Het gebrek aan een duidelijke inhoudelijke samenhang is een terugkerend thema binnen Welcome To Our Guesthouse. In de meeste onderzoekspresentaties staat het vormelijke experiment centraal. Zo ook bij de bijdrage van Romano Haynes. Haynes gooit op dit moment hoge ogen met zijn afstudeersolo The Seed Of Life, waarin hij een ode aan zijn moeder brengt. Ook in What We Don’t Sea staat een ouder-kindrelatie centraal: Haynes speelt een man die zijn kind lijkt te hebben verloren. Spelend op een bijzonder percussie-instrument en gekleed in een blauw, monnik-achtig gewaad gaat hij in dialoog met een voice-over die zijn verloren dochter voorstelt.
De tekst blijft abstract, de verwijzingen naar oorlog en conflict mysterieus en onduidbaar. De spannende sfeer die Haynes hierdoor in eerste instantie met muziek, mimiek en belichting weet neer te zetten wordt enigzins ondermijnd door het weinig subtiele spel dat hij binnen een vrij intieme publieksopstelling brengt, én door het abominabele stemacteren van de acteur die het kind heeft ingesproken. De keuze voor een ongrijpbaar betekeniskader detoneert zo enigszins met Haynes kwaliteiten als performer – als hij ingetogener zou spelen komt de potentiële reikwijdte van What We Don’t Sea vast beter tot zijn recht.
Life Space van Studio Spaceman voelt van alle presentaties nog het meest als een volledige voorstelling. Dit komt met name door de visuele kracht van het centrale beeld: twee grote wanden vormen samen een steeds veranderende ruimte, waarbinnen drie performers op de oranje muur zwarte schermen ophangen. Het contrast tussen het peilloze zwart en het exuberante oranje zuigt de performers als het ware met zich mee en zo ontstaat een zorgvuldig opgebouwde choreografie, waarbinnen vooral Joey Schrauwen excelleert met zijn onvoorspelbare bewegingstaal.
De makers weten de voorstelling echter nog net niet van genoeg ontwikkeling te voorzien. De opbouw is wat te statisch en als het eerste beeld eindelijk doorbroken wordt gebeurt dat met enkele beelden die dan weer te weinig logisch lijken voort te vloeien uit het voorgaande, waardoor het gevoel van een willekeurige aaneenschakeling van scènes de kop opsteekt. Studio Spaceman maakt op visueel vlak diepe indruk maar heeft op dramaturgisch gebied nog wel wat te winnen.
Als afsluiter van het festival brengen choreograaf Alida Dors en theatermaker Tjon Rockon (die zelf niet meer als nieuwe makers te betitelen zijn) enkele jonge Rotterdamse talenten samen met PAPAPA, een exuberante en opzwepende mix van dans, spoken word en performance. Ook hier miste ik een beetje de inhoudelijke verbintenis tussen de verschillende elementen, en dat wordt nog evidenter bij zo’n gevarieerde groep mensen met allemaal verschillende vaardigheden. Maar dat mocht de pret niet al te veel drukken vanwege het grote spelplezier en de uitbundige aankleding. De aankondiging dat PAPAPA op persoonlijke verhalen zou zijn gebaseerd kan de voorstelling echter nog te weinig waar maken, ondanks de tegelijkertijd krachtige en kwetsbare openingsrap van Alexa Hakkenbrak. Dors en Rockon kiezen misschien net iets te veel voor groepsscènes waardoor er voor de individuele noot wat weinig ruimte overblijft.
Welcome To Our Guesthouse richt zich op eerste aanzetten en vergt daarmee een andere blik van het publiek. Gezien de resultaten is het misschien enigszins ongelukkig dat de presentaties in de publiciteit ‘voorstellingen’ worden genoemd, wat verwachtingen schept die deze toonmomenten nog niet waar kunnen maken. Juist de omarming van het experiment maakt dit festival zeer de moeite waard.
Foto PAPAPA: Salih Kilic