Afgelopen week ontstond er onrust rondom de verandering in de directiestructuur van de Academie voor Theater en Dans (ATD). Ook Theater Rotterdam nam met bezorgdheid kennis van de twee publicaties hierover op Theaterkrant (Onrust op de ATD van 31 mei en de open brief Wij wensen een academie waar geen plek meer is voor uitsluiting van 1 juni). (meer…)
Het Fonds Podiumkunsten gaf 149 positieve beoordelingen aan culturele instellingen, slechts 78 daarvan krijgen subsidie. Maar liefst 43 instellingen verliezen vanaf 2020 hun meerjarige subsidie als het aan het FPK ligt. Niet omdat ze slecht presteerden, maar er is simpelweg geen geld meer. Het budget van het FPK is immers met 40 procent gekrompen.
Wat er nu gaat gebeuren is bekend: een eindeloze gang richting politiek. Bezwaren worden aangetekend richting FPK. Petities moeten worden getekend, brieven verzonden aan Tweede Kamerleden die het eigenlijk ook niet kunnen overzien. De geografische troefkaart wordt gespeeld: waarom is er geen enkele aanvraag uit Oost-Nederland gehonoreerd en zoveel in Amsterdam? Belangenverenigingen springen in de bres, bezoekers worden gemobiliseerd.
Misschien dat daardoor een enkel gezelschap of instelling alsnog een paar ton kan bij plussen, “als uw kamer dat wil”, zal Minister Van Engelshoven zeggen. Maar daar blijft het bij en is de kaalslag een feit. Hoe jammer is dat, juist nu in de afgelopen coronamaanden de steun voor cultuur in de samenleving zichtbaar is toegenomen. Met tijdelijke maatregelen, coulance-afspraken werd toch ook een signaal gegeven dat kunst en cultuur van belang is en blijft in de samenleving. Even leken we op een volwassen bedrijfstak. Maar wat met de ene hand wordt gegeven, wordt nu met de andere genomen.
Waarom geven we als Nederland zonder aarzelen tientallen miljoen staatssteun aan bedrijven zoals Booking.com maar moeten in de cultuur gezelschappen en festivals, die samen miljoenen bezoekers trekken, elke vier jaar weer met de pet in de hand leuren voor geld. Stelt u zich voor dat het bestaansrecht van die fijne school van uw zoon of dochter elke vier jaar weer in twijfel wordt getrokken, of gesloten wordt omdat de middelen ontbreken. Het land zou te klein zijn.
Vergelijk ik nu appels en peren? Mnnn, natuurlijk moet geen enkele subsidie-euro lichtzinnig worden uitgegeven en is een periodieke beoordeling van prestaties nodig. Maar dit systeem van subsidietoekenningen lijkt zo langzamerhand ten onder te gaan aan de eigen zwaarte.
Natuurlijk is Theater Rotterdam blij met de toekenning van subsidie aan onze samenwerkings-collega’s zoals Wunderbaum, Ann van den Broek, Marjolijn van Heemstra, Boogaerdt en van der Schoot en @tjonrockon. Maar het is blijdschap met een wrange bijsmaak. Waarom zij wel, en makers zoals Lotte van den Berg, Hotel Modern, collectief Urland en al die anderen niet. Met (bijna) net zo’n goede rapportcijfers komen ze terecht op de b-lijst en worden ze van school gestuurd. Hoe zijn we in deze Catch 22-situatie terecht gekomen, of liever hoe komen we daaruit?
Natuurlijk sluiten we ons aan bij de theatermakers die de overheid oproepen om de eerdere korting van 8,4 miljoen op het FPK terug te draaien. Daarmee zouden de meeste van de 43 instellingen immers weer vier jaar kunnen doen waar ze goed in zijn, theater maken. Maar waarom geen 15,8 miljoen waarmee de héle b-lijst wordt gehonoreerd? Waarom moeten we die armoede verdelen? En hoe kan er een eind komen aan het eindeloos springen door hoepels in een parcours dat wordt overbevolkt door scheidsrechters, coaches, lijnrechters en officials die zich verdringen om te toetsen en oordelen? Daarom: het systeem moet veranderen en de sector eindelijk volwassen behandeld worden. Laat dat nu een voornemen zijn.
Walter Ligthart is Algemeen Directeur van Theater Rotterdam. Foto: Willem de Kam
Prima, laten het systeem veranderen…. hup dus, aan het werk ermee, Walter en consorten…. laten we het niet bij voornemens en opiniestukjes houden…
EENS !
Leuk, een inzicht van de directeur van het monster van Frankenstein… veel kritiek op de fondsen weinig reflectie op hoe TR zélf makers als Urland sterker had kunnen ondersteunen. Terwijl ze huisgezelschap waren. Hoe komen we uit deze situatie? Stop met je tonnen kostende wanbestuur en ga echt iets doen. Voor de helft van jouw salaris produceren mensen volwaardige voorstellingen. Als je echt zo betrokken bent lever je in voor deze mensen.
Ja Klara : helemaal met je eens.
Wat een mooie voorstellingen hadden er gemaakt kunnen worden van al dat geld dat het wanbeheer in Rotterdam heeft gekost.
Het is makkelijk een stukje te schrijven voor een directeur die dat in “ de baas zijn tijd doet”.
Het hele systeem is langzamerhand verrot : te veel geld gaat naar beleidsmakers, directeuren , bestuurders, interimmers, coaches, en andere tip – en raadgevers…..
Een helder betoog, Walter. Laten we volwassen worden. Dat worden we wellicht ook meer volwassen behandeld. Dat is de hoop. De kunsten moeten hun waarden nu eindelijk laten zien en communiceren. Zonder eigendunk en eigenwaan. De hele sector breed. We zijn al een beetje op weg. Maar we hebben die weg wel wat lang links (of rechts) laten liggen. Of vergis ik me nu? Ook dat kan.
Waarom worden kunstenaars in Nederland zo massaal geminacht?
Velen vinden dat kunst en cultuur niet belangrijk is en vooral niet dat het door de overheid ondersteund moet worden. Het is voor hen geen essentiële levensbehoefte, er zouden veel teveel subsidies naar de sector gaan, kunstenaars zijn “profiteurs” en zij moeten maar wat anders gaan doen als ze er niet van kunnen leven. Zeker in tijden van economische crisis zijn de reacties van reaguurders in het debat vaak niet mals.
Met dit simplisme gaat men echter aan een groot aantal zaken voorbij.
Men kijkt naar films en tv-programma’s, gaat naar concerten en theatervoorstellingen, leest boeken en tijdschriften of luistert thuis naar muziek. Hierbij hebben maar weinigen besef van waarom en hoe dit werk tot stand komt.
Het belang van kunst en cultuur is intrinsiek: het geeft kleur, duiding, schoonheid, kwaliteit en waarde aan het leven. Het toont het ‘wezenlijke’ en biedt verdieping en verlichting. In verhalen (films, documentaires, artikelen, boeken – ook non-fictie) wordt een stilistische weergave van het leven gegeven, ze gaan over de menselijke conditie, over worsteling en hoop, over liefde en dood. Schrijvers bieden hun authentieke kijk op het leven, schenken je nieuwe inzichten en kennis. Door te lezen breiden kinderen hun woordenschat uit, leren zich uit te drukken, ontdekken zelfreflectie en het vermogen zich in te leven in anderen. Met het stimuleren van de verbeelding en fantasie worden nieuwe hersenverbindingen aangemaakt en creatief, innovatief en divergent denkvermogen gestimuleerd. Het draagt bij aan zorgvuldig waarnemen en genuanceerd uitdrukken.
Nadat je “De grijze boom” van Piet Mondriaan hebt gezien, kijk je voorgoed anders naar de natuur, de wereld.
Muziek beluisteren kan een puur esthetische ervaring zijn, maar ook herinneringen oproepen. Het kan je ook de spirituele ervaring geven opgenomen te zijn in een groter geheel. Of het daarbij nu om klassieke muziek gaat, of om een collectieve feestervaring op een dance-festival. Met zelf muziek maken ervaar je – ook kinderen – de kracht en waarde van non-verbale menselijke interactie.
Men geniet en beleeft kunst en cultuur, ontleent er troost en inspiratie aan, maar lijkt zich er niet van bewust te zijn dat hun leven blijvend kwalitatief wordt beïnvloed door het noeste werk van kunstenaars.
Net als de intrinsieke waarde wordt toch ook de maatschappelijke of economische invloed van kunst en cultuur op de samenleving onvoldoende onderkend. Kunsteconoom Pim van Klink schrijft*: “het klassieke economisch mechanisme van vraag en aanbod is niet van toepassing. Kunstenaars produceren werk uit noodzaak. Onafhankelijk van de vraag blijft de kunstenaar produceren. Overaanbod blijft, want de productie daalt niet, overproductie is de consequentie van de noodzaak tot creëren. Bij een gewone onderneming wordt overproductie vermeden, er wordt simpelweg overgegaan tot assortimentswijziging, andere producten en/of het vinden van andere markten. De kunstenaar blijft echter zijn eigen werk produceren en schakelt over naar inkomsten uit andere, ook niet-artistieke werkzaamheden. Het chronische overaanbod leidt tot een permanente neerwaartse prijsdruk. Eén op de vijf kunstenaars verdient genoeg met kunst, de rest subsidieert zijn werk met niet-artistieke inkomsten. De grootste subsidiënt van de kunsten zijn de kunstenaars zelf.”
“Het publiek heeft moeite met zijn eigen ‘vraag’, heeft smaakonzekerheid. Het ziet steeds vaker door de bomen het bos niet, laat zich leiden door voortrekkers, ‘influencers’, recensenten en dergelijke. De prijsstelling van kunst is problematisch. Een boek, opera, film, album – het kost veel tijd en arbeid waar consumenten geen zicht op hebben of rekening mee houden. De beroepspraktijk van de makers wordt geromantiseerd. Media en onderwijs presenteren alleen het populaire aanbod, vaak in een behapbare formule, waarin de makers ondergeschikte passanten zijn. Bijvoorbeeld bij The Voice of Holland of DWDD. Hoewel men dagelijks muziek en media-uitingen consumeert, noemt men kunst en cultuur geen basale levensbehoefte. De vraag is daardoor discontinue en bovendien statusgebonden.” Aldus Pim van Klink.
Kunst wordt inderdaad vaak geconsumeerd “zonder zicht te hebben” op de achterliggende productie. Voor een cappuccino wordt graag €2,- neergelegd, maar een muziektrack wordt het liefst gratis gedownload, of goedkoop gestreamd. De productie van een kopje koffie is velen malen goedkoper dan muziekproductie. Denk aan de aanschaf van een muziekinstrument, duizenden arbeidsuren aan muziekinstrument- of vocale studie, het inhuren van musici voor repetities en opnames, het afhuren van een muziekstudio en het betalen van technici en hun materiaal, het produceren van oplagen CD’s en DVD’s. Aan alle voorstellingen zit een keten aan activiteit van acteurs, musici, schrijvers, componisten, regisseurs, ontwerpers, decorbouwers, drukkers, technici, planners, vrachtwagen-chauffeurs, internetbedrijven, impresariaten, accountants en catering. Zonder dat het publiek het zich realiseert is de kostprijs van cultuurconsumptie (het entreekaartje) reeds door overheidsingrijpen sterk beïnvloed. Niemand in Nederland betaalt een ticket van pakweg € 1500,-.
Het zogenaamd ‘commerciële’ theateraanbod wordt ook in een door de gemeente gebouwde en gefinancierde stadsschouwburg gegeven. De snelweg, het fietspad, de stoep naar die schouwburg toe is ook door de overheid ‘gesubsidieerd’.
En vergeet vooral niet: kunstenaars zijn ‘economisch wederkerig’: zij betalen belasting, spenderen hun inkomen aan huur, boodschappen, verzekeringen, enzovoort. Het geld gaat terug de maatschappij in: vaak blijft er niets over, vaak is er sprake van inkomens onder bijstand niveau. Voor werknemers in loondienst zijn de sociale voorzieningen beter geregeld dan voor de ZZP’ers in de kunsten.
In 2020 berekende het CBS dat de cultuursector goed is voor een bijdrage aan het BNP van 3,7%. Dat is bijna net zoveel als de Bouwnijverheid (4,2%) en twee keer zoveel als Landbouw, Bosbouw en Visserij tezamen (1,6%). Cultuur draagt bij aan 4% van de werkgelegenheid, er wordt voor €15 miljard aan cultuur geconsumeerd. Toeristen komen naar Nederland vanwege Rembrandt en Van Gogh, waar hotels, restaurants, café’s en winkeliers van profiteren. Buitenlandse bedrijven vestigen zich het liefst in steden met een groot cultureel aanbod, zoals Richard Florida in zijn ‘creative cities’ zo mooi aantoont. Zijn boeken over de economische wederkerigheid van cultuur vonden veel weerklank bij stadsbestuurders, projectontwikkelaars en citymarketeers.
Als het zo is dat de wet van vraag en aanbod anders werkt binnen de cultuursector, dan is het onbillijk dat andere beroepssectoren wel zo vanzelfsprekend uit publieke middelen worden gefinancierd en de beroepsgroep van cultuurmakers niet. In deze sectoren wordt ook uit noodzaak geproduceerd, dus waarom dan wel publiek geld naar de zorg, het onderwijs, de wetenschap, de politie en brandweer, defensie, ambtenaren en politici, maar niet naar cultuur? Of moeten we deze andere sectoren dan ook maar aan de markt overlaten? We zien nu dat pogingen daartoe slecht uitwerken. Waarom wordt de beroepsgroep van kunstenaars zo onheus benaderd?
Ook realiseert men zich onvoldoende dat het algemene publiek zelf en het bedrijfsleven ook veel voordeel haalt uit overheidsbemoeienis. Er bestaat huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek (jaarlijks €140 miljard), kinderbijslag, PGB’s en andere (inkomens)toeslagen. In aantal zijn er veel meer subsidieregelingen en fiscale arrangementen voor bedrijven dan voor de culturele sector. Daar gaat vanuit Economische Zaken jaarlijks zo’n € 2 miljard in zitten. Denk bijvoorbeeld aan werkgelegenheidsregelingen voor achterstandsgroepen, sommige werkgeverslasten, pensioenafdrachten voor oudere werknemers, secundaire arbeidsvoorwaarden, duurzaamheid – de lijst is lang.
Jaarlijks gaat € 720 miljoen aan Europese landbouwsubsidies naar Nederlandse boeren. Nederlandse gemeenten steken jaarlijks gezamenlijk € 230 miljoen in het betaalde voetbal. Het kunstvijandige mediabedrijf PowNed ontving in 2016 zo’n € 3,8 miljoen subsidie, overigens voor het uitzenden van slechts 22 uur televisie dat jaar.
En dan nog te zwijgen over de belastingafspraken die multinationals kunnen maken met de belastingdienst, of het zelfs ontwijken. Google maar eens op ‘rulings’ en ‘ATR’ en ‘APA’. Koninklijke Shell ontving € 10 miljoen subsidie in de periode 2014-2018 en betaalde geen winstbelasting in Nederland. De KLM betaalt geen belasting over kerosine en tickets, daarmee bespaart ze € 2 miljard per jaar.
Opnieuw de vraag: waarom wordt de beroepsgroep van kunstenaars zo onheus benaderd?
Men vindt dat kunstsubsidies een oneerlijke bevoordeling zijn van één bepaalde beroepsgroep. Maar opereert de ‘vrije markt’ eigenlijk wel op een eerlijk speelveld? In de huidige neo-liberale economie is ondernemen de heilige graal, grote winsten zijn het doel. Bedrijven zetten bewust in op zo laag mogelijke lonen (vaak in ‘ontwikkelingslanden’), flexibele arbeidsrelaties, lage productiekosten, kwalitatief slechte producten die zo snel mogelijk weer vervangen moeten worden. Ook in deze “vrije” markteconomie is overaanbod: hebben we echt 40 soorten pindakaas en 83 frisdrankmerken nodig? Multinationals en superrijken ontwijken belastingen en bewerkstelligen gunstige wetgeving via politieke lobby’s. Zo verdienen zij veel geld, dat ze niet op de klassieke manier volgens de wet van vraag en aanbod hadden verdiend. De bedrijven gaan de beurs op, aandeelhouders verdienen extra geld. Met dit geld wordt nog meer speculatief geld verdiend. Superrijken doen aan filantropie, want dan komen ze in het nieuws en kunnen die gift aftrekken van de belasting: dan is één instantie blij, maar de gemeenschap niet geholpen. Economische en politieke manipulaties hebben de klassieke marktwerking verdrongen. De “tucht van de markt” is tegenwoordig een illusie, een dogma. “Fair trade” verzet zich tegen deze unfair trade.
Overheden willen economische groei. Maar in de huidige neo-liberale corporatocratie bereiken de vruchten van die welvaart de bevolking niet. Winsten blijven hangen bij de toch al grote vermogens. Thomas Piketty toont aan dat kapitaal meer kapitaal genereert en dat een arbeidsinkomen geen garantie meer is voor welvaart. Het is een misvatting een economie die gedomineerd wordt door aandeelhouderskapitalisme een ‘vrije markt’ economie te noemen. Gebruik dit dus ook niet als argument tegen kunstenaars!
Er gaan niet ‘teveel’ subsidies naar kunst en cultuur. Het is bij het publiek blijkbaar onbekend dat de Rijksoverheid slechts 0,3% van de rijksbegroting hieraan besteedt. In 2017 was dat € 824 miljoen van de € 264,5 miljard. Ingezoomd op de jazzsector: al tientallen jaren zijn er slechts enkele tonnen beschikbaar voor jazzconcerten, het jaarlijkse totaalbedrag dat het Rijk aan deze sector besteedde bood ruimte aan een modaal inkomen voor 33 musici. Sinds de draconische bezuinigingen van staatssecretaris Halbe Zijlstra zijn dat er 18. Zie ook: http://jazz-in-nederland.blogspot.com
Het overgrote deel van de subsidieaanvragen wordt afgewezen, een groot deel van de plannen wordt goedgekeurd op kwaliteit en ondernemerschap, maar niet gerealiseerd vanwege onvoldoende budget. Kunst- en kunstenaarsbeleid staat al meer dan een halve eeuw in de kinderschoenen en de één na de andere bewindspersoon bij OC&W blijkt onvoldoende geïnformeerd te zijn, geen historisch besef van dit beleidsterrein te hebben of op een volwassen manier de sector te benaderen. Er wordt kleinerend gezegd: “ga nu eens volwassen onderhandelen”, zonder de sectorspecifieke economische structuur te doorgronden. Of al decennia lang: “we werken aan het professionaliseren van de sector”, zonder daarbij uit te leggen wat ze daarmee bedoelen of te kijken naar de kunstenaars die al jaren met hoogwaardige arbeid op topniveau opereren. Er liggen talloze rapporten over de inkomenspositie van kunstenaars van de SER en Economische Raad in de la, maar doorvergaderen is tenslotte het werk van deze politieke sector. Actieve maatschappelijke interventies blijkbaar niet. Misschien uit angst voor juridische barrières of de kiezersmarkt?
Waarom wordt de beroepsgroep van kunstenaars toch zo onheus benaderd? Ik hoop dat het bovenstaande bijdraagt aan het anders denken over de werking van kunst en cultuur, de maatschappelijke en politieke positie van kunstenaars en dat men in het algemeen wat verder doordenkt over andere beroepsgroepen en achterliggende factoren, in plaats te vervallen in simplistische ‘sound-bites’ of krantenkoppen.
Michiel Scheen – mei 2020
Jazzmusicus
* Vrij naar: Pim van Klink – “De bijzondere economie van het kunstenaarschap”, Amsterdam University Press, 2016
Goed verhaal! Onbegrijpelijk dat kunst en cultuur in en land als Nederland zo weinig steun krijgt. De verhouding tot bijv. landbouwsubsidies (grotendeels t.b.v. export) is echt beschamend.
@Michiel Scheen
U zegt het mooi: politici zijn slecht geïnformeerd en missen besef en ‘men’ van het ‘algemene publiek’ onderkent zaken niet voldoende, realiseert zich andere dingen niet of weet het niet. De enige die er in uw stukje goed vanaf komen zijn de kunstenaars. Zij investeren in de kunst. Kunst die blijkbaar ook nog eens financieel aantrekkelijk is. Als de mensen het toch maar eens zagen.
De kaalslag in de culturele sector is niet nieuw. Maar het verzet er tegen komt niet veel verder dan de culturele sector zelf, waar directeuren in de baas zijn (haar?) tijd inderdaad nogal gratuite brieven met grieven schrijven. Hoe komt dat. Naar mijn idee kan dat maar twee oorzaken hebben: 1) Het lukt de culturele sector niet om hun meerwaarde voor de samenleving aan te tonen bij degenen die deze samenleving vormen (wat bijna knap is als die meerwaarde zo groot is als u in uw stuk beweert…)
2) Die meerwaarde is niet zo groot als de sector zelf denkt.
Ik hoor het graag…
Wat is uw definitie van meerwaarde?