De subsidiebesluiten van deze zomer hebben het huidige dansecosysteem hard geraakt. De Nederlandse Dansdagen vroeg danscritici Wendy Lubberding, Annette Embrechts en Fritz de Jong en choreograaf Nita Liem om als outside eye hierop te reflecteren. Samen zien ze ‘hoe een breed veld door een te smalle tunnel wordt gejaagd’ en roepen ze de danssector op om samen een vuist te maken voor een nieuw stelsel ‘met ruimte voor groei, bloei en doorstroom’. 

HOE EEN BREED VELD CRASHT IN EEN SMALLE TUNNEL

I De breedte van een vruchtbaar dansecosysteem
Tot begin deze zomer lag het dansveld in Nederland er zonovergoten bij. Het cliché is waar: duizend bloemen bloeiden. Van springerige kleine sprieten, net van een opleiding, tot volgroeide bomen met volle kruinen. Van creatieve dansonderzoekers en autonoom opererende choreografen tot inclusief denkende geesten en (inter)nationaal opererende gezelschappen. Van werken met de jongste jeugd tot de oudste inwoners, van de meest vervreemdende performance tot de collectiefste hiphop. Van middelgrote groepen tot stabiele danskernen, van regionale talentontwikkeling tot internationale festivals, humuslaag op humuslaag op humuslaag.

Hoe vaak is de afgelopen jaren de breedte van dit vruchtbare dansecosysteem niet gevierd, benoemd, bejubeld? We zaten in de zaal, deden mee, keken ernaar, oordeelden erover, droegen eraan bij.

Eerst even een klein stapje terug: waar hebben we het eigenlijk over bij een ecosysteem?

Wikipedia geeft als definitie: ‘Een ecosysteem [of oecosysteem] is een natuurlijk systeem, dat bestaat uit de biologische interacties tussen alle organismen die in een bepaald gebied voorkomen, en de wisselwerking tussen deze organismen en hun abiotische omgeving.’ Abiotisch betekent niet-levend, dat geldt voor zaken als klimaat.

Wanneer we de parallel trekken met het dansveld, vormen makers, gezelschappen, festivals, opleidingen, ontwikkelinstellingen en podia de organismen. Het Nationale Ballet, ISH Dance Collective, WArd/waRD, Conny Janssen Danst, Illusionary Rockaz Company, Lloyds Company, Korzo, LAVA Collective, Dansateliers, Panama Pictures, De Dansers, Misiconi, Introdans, Sally, NDT, Katja Heitmann, Club Guy & Roni en alles daar tussenin, omheen, onderdoor en overheen. Groot, middelgroot, klein, miniem; klassiek, modern, hedendaags, hiphop, Indiaas, Gnawa, AI-gestuurd, able-bodied en alle varianten denkbaar; voor jong publiek, volwassenen of allebei; meerjarig rijksgefinancierd, Europees of projectgefinancierd. Tot ver over grenzen heen, van stijlen, disciplines, landen. Maar ook de subsidieverstrekkers zijn levende organismen.

Het gebied is klein maar internationaal. De abiotische omgeving is groot en nationaal. Het klimaat waarin de dansorganismen bestaan, wordt grotendeels nationaal bepaald: door de podiumkunsten, de samenleving, het publiek, de politiek, de wetenschap, het onderwijs, de economie.

Wat deze eenheden tot een systeem maakt, zijn de ‘biologische interacties’ tussen de organismen en de ‘wisselwerking met de abiotische omgeving.’ Zonder interactie en wisselwerking geen systeem, maar slechts een verzameling losse items, als zeldzame insecten elk met een speldje vastgeprikt op een stuk papier en achter glas te bekijken. Prachtig mooi, in alle rust te bewonderen, maar wel hartstikke dood.

In een ecosysteem dat functioneert, krioelt het van leven.

Tot begin juli een drietrapsraket werd afgevuurd door de bekendmaking van de besluiten over de meerjarige subsidies voor 2025 t/m 2028 van het Fonds Podiumkunsten (FPK), het Fonds Cultuurparticipatie (FCP) en de adviezen van de Raad voor Cultuur (RvC). Daar kwamen de subsidiebesluiten van lokale en regionale overheden nog overheen. De vierjaarlijkse aanvraagronde blijkt delen van dit dansecosysteem hard te raken.

Als het bij deze besluiten blijft, loopt Julidans een organisatiebijdrage mis, komt het Holland Dance Festival als spil in een netwerk niet meer in aanmerking voor een meerjarige festivalsubsidie van FPK, mist Den Haag Dansstad vier belangrijke spelers uit de meerjarige rijksgesubsidieerde keten waarin alleen Korzo en Nederlands Dans Theater overeind blijven, verliest jeugddansgezelschap De Stilte zijn plek in de Basisinfrastructuur (BIS) en daarmee de structuur om (inter)nationaal het meest reizende dansgezelschap (meer dan NDT!) van Nederland te blijven en kan DadoDans het allerjongste publiek niet meer bedienen.

Meer dan één vijfde van de dansgezelschappen wordt in de lokale en landelijke verdeling van middelen voor de cultuurnotaperiode 2025-2028 weggesneden, zo becijferde een collectief van woedende, teleurgestelde en verbitterde makers in een open brief. Van de 27 dansgezelschappen, nu ondersteund door FPK, blijven er 17 over; er komen 4 groepen nieuw bij. Er blijven 20 FPK-dansgezelschappen over – één is inmiddels gestopt – een vermindering van 22 procent.

Dat is bijna een kwart van een ecosysteem. Hier crasht een substantieel deel van de biodiversiteit in de tunnel van de financiering.

De Nederlandse Dansdagen vroeg een groep betrokken buitenstaanders – 3 danscritici en 1 godmother van de hiphop theaterdans – om als outside eye hierop te reflecteren. Recensenten zijn gewend aan een spagaat, ze staan met één been in het veld, met het andere in de journalistiek. Nita Liem, gestopt met haar maakpraktijk, staat ook met één been in het veld. Met het andere erbuiten: ze kijkt terug op 25 jaar geschiedenis van de hiphop theaterdans. Samen zien we hoe een breed veld door een te smalle tunnel wordt gejaagd.

II De toestand van de organismen
Inzoomend op de spelers in dit veld, zien we continuïteit bij vijf grote BIS-gefinancierde instellingen. Drie van hen verwachten binnen afzienbare tijd een overdracht naar een volgende generatie. Zij kunnen zo denken: in jaren, in overdracht, in doorontwikkeling van de danskunst, van vakmanschap, van talentontwikkeling, van generatie op generatie. De meerderheid van hen bestaat sinds de wederopbouwjaren.

Aan het andere eind van de keten zien we veel kleine spelers. Ze vormen collectieven, delen ruimtes, kennis, freelance medewerkers. Of zijn eigengereide eenlingen.

Daartussen verwacht je een organische laag van kleine tot middelgrote, redelijk stabiele danskernen rondom een maker, een duo of een groep, die meerdere jaren meegaan. Die het projectmatig werken ontgroeien, die bouwen aan een dansidioom, een choreografische praktijk, een community, een oeuvre, een hub, een collectief. Die om met Nita te spreken, willen weten: welk verhaal vertel ik, met mijn werk als geheel, mijn body of work? Tot wie verhoud ik me in dit veld? Welk verhaal delen wij, als community?

Ze zijn er, natuurlijk. Nu wel, in die enorme (bio)diversiteit, die overweldigende breedte. Maar het zijn er minder dan je zou verwachten op basis van die druk krioelende laag nieuwe makers. In plaats van doorstromen, stromen er veel uit. Gedwongen, doordat het vruchtbaar bemeste ecosysteem één keer in de vier jaar door de tunnel van het financieringsstelsel wordt geperst.

III Wisselwerking met de wereld: de knellende tunnel
Het vierjarige subsidiestelsel piept en kraakt en draait zich klem. Een groot probleem voor de dans in de wisselwerking met de financiers is de steeds dwingendere taligheid van de tender. Hoe maak je jezelf als niet-talige sector belangrijk in een financierings- en waarderingssysteem waarin het erom gaat op papier de beste plannen te presenteren? Natuurlijk kun je zeggen: dit geldt ook voor muziek, circus en mime. Maar muziek heeft een veel grotere historie in de canon om op terug te vallen. Circus heeft het momentum door de flow van een jonge, sterke ontwikkeling. En de mime? Mime treft deze ronde eenzelfde lot als de dans.

Voor de specifieke, belichaamde taal van de dans is in de financieringsprocedure weinig oog. De danskunst beweegt zich nadrukkelijk tussen de regels en ontsnapt gemakkelijk aan een pen. Het leeft zodra je beelden ziet: live, op foto’s of video. Maar plannen moeten in woorden vastgelegd, toekomstvisioenen in pakkende regels beschreven. De curieuze keuze om eerdere prestaties en bezoekverslagen niet mee te wegen geeft dan de genadeklap.

Waarom past een subsidiesystematiek zich niet aan de kracht van een kunstvorm aan? Hoe zorg je dat alle leden van ‘ontschotte’ commissies, met deskundigen uit meerdere kunstdisciplines, voldoende zijn toegerust om die ‘niet-talige, belichaamde manier van praten’ op volle waarde te kunnen schatten?

Hiermee stuiten we op het tweede struikelblok: adviescommissies mogen nu sectorbreed advies uitbrengen. Dansaanvragen worden sectorbreed beoordeeld, niet meer in een (pre)commissie met danskenners, waardoor de peer review op de achtergrond raakt. De opvallende constatering dat binnen alle FKP-besluiten slechts één dansaanvrager (Nicole Beutler Projects) de waardering ‘zeer goed’ voor artistieke kwaliteit ontving, en de rest niet hoger (of beduidend lager) scoorde dan ‘goed’ zou op z’n minst aan het denken moeten zetten. Zou er daadwerkelijk geen enkele andere dansaanvraag zijn geweest van makers met op artistiek vlak ‘zeer goede’ kwaliteit? Zou dat in een totaalafweging van de hele FPK-tender niet moeten opvallen? Zouden de geslagen gaten niet op z’n minst gezien moeten zijn en mogelijk gecorrigeerd, gerepareerd?

Het grote probleem van de FPK-tenderconstructie is dat er sec punten worden geteld en een integraal beoordelingsmechanisme (zoals bij de RvC) in de procedure ontbreekt. Zo’n overkoepelende blik vanuit een inhoudelijke visie op een gezond kunstenveld en een gezonde dansecologie vermindert de kans op het wegvallen van belangrijke pijlers.

Een derde hindernis is de gestolde structuur van de financiering en daarbinnen het schuiven met criteria. De middengroep heeft behoefte aan stabielere steun dan projectfinanciering, maar kan niet op dezelfde continuïteit rekenen als de vijf grootsten. Wanneer een criterium voor meerjarige financiering van een rijksfonds de ene ronde een van de vele is, en de volgende ronde leidend wordt gemaakt, vallen makers te gemakkelijk weg. Voorheen na twaalf jaar of acht jaar, nu steeds vaker na vier. Zie ook de klappen in het middenveld van het theater. Als we zo doorgaan, wat wordt dan de levensduur van een loopbaan in de podiumkunsten? En specifiek in de dans, die toch al eist dat je vroeg moet pieken?

Midcareers die hun praktijk willen uitbreiden met ondersteuning van andere (bijvoorbeeld jongere) makers hebben daar in de huidige financieringsstructuur weinig mogelijkheden toe. Het kost extra middelen, die niet voorzien zijn in de productiebegrotingen van rijk, gemeenten, fondsen. De positie van het middenveld is behoorlijk specifiek: het huisvest uiteenlopende organismen die elk een ontwikkeling doormaken van de ene vierjarenperiode naar de volgende. Het is niet zo dat doorstroming naar de culturele basisinfrastructuur het hoogste doel is. Velen willen binnen dit middenveld tot volledige bloei komen, tussen FPK-categorie I en III. Maar elkaar ondersteunen is met de nadruk op producties in deze financieringsstroom nauwelijks geborgd. Het is een krappe financiële tunnel, met betonnen wanden, waar het ecosysteem iedere vier jaar doorheen wordt gejaagd.

En de grote organismen, zien zij wat er elders gebeurt? De groten, de middelgroten, de kleinen, ze zitten allemaal in een andere geldstroom, de culturele basisinfrastructuur aan de ene kant, de productiefinanciering of financiering door een lokale overheid aan de andere, en hebben met andere voorwaarden te maken, ook al belooft de politiek al jaren meer afstemming.

Eigenlijk zijn er drie dynamieken: de groten werken volgens lange lijnen, de kleine langs korte. De middengroep wil zich doorontwikkelen richting langere lijnen, maar de heersende, dwingende vierjarige financieringssystematiek verhaspelt die lijnen telkens, ze knipt ze door of bijna door, of deels wanneer er bijvoorbeeld wel lokaal geld komt maar geen rijksgeld. Dat verschil in dynamiek bevordert niet de samenhang of het gevoel samen verantwoordelijk te zijn voor een evenwichtig ecosysteem.

Bovendien bereiken de relaties binnen de eigen groep – groot, middelgroot, klein of beginnend – door de tenderconstructie van de financiering iedere 4 jaar een kookpunt van concurrentie. Waar schaarste moet worden verdeeld, blijkt solidariteit ver te zoeken. Elke dansmaker of instelling vraagt voor zichzelf het maximaal mogelijke of het voorgeschreven bedrag.

Maar wat is dit voor ecosysteem waarin het financieringssysteem de onderlinge verhoudingen elke subsidieronde platslaat tot concurrentie? Wie heeft de ruimte in dat systeem om over de eigen praktijk heen te kijken?

IV Onderlinge interactie: de versplinterende solidariteit
De vraag van Nita, ‘tot wie verhoud ik me in dit veld’ is belangrijk. Wie zich met die blik in het veld begeeft, is nog maar één stap verwijderd van interactie. En interactie máákt het ecosysteem. Niet alleen om eruit te springen ten opzichte van je gelijken en zo de dans inhoudelijk levend en interessant te houden. Maar ook om samen de zichtbaarheid te vergroten, ruimte op te eisen.

Hier ligt een belangrijke rol voor de meer gevestigden richting de nieuwere instromers, voor de groteren richting de midcareers. Zie naar elkaar om, bekommer je om elkaar, toon je een gemeenschap, één levend ecosysteem.

Wanneer geldt in de dans echt: ‘Ik ben omdat wij zijn?’ – een prachtig motto en krachtig mensbeeld uit het dankwoord van performer Princess Isatu Hassan Bangura, medio september de eerste winnares van de Theo d’Or voor meest grensverleggende podiumprestatie.

Niet dat ruimte maken en omzien naar elkaar helemaal niet gebeurt. Een aantal midcareers heeft oog voor jonge makers en de overdracht van kennis. Zie de talentontwikkelingsactiviteiten van ISH, IRC, SHIFFT, OFFprojects, om er maar een paar te noemen. Conny Janssen Danst zet zich hiervoor in, met de gevestigde formule Danslokaal, waarvan tijdens de Nederlandse Dansdagen een nieuwe première is te zien. En ja, ook bij HNB, NDT, Scapino bestaan formats voor talentontwikkeling. Maar het levert nog weinig langlopende trajecten op voor makers die echt kunnen doorgroeien en doorstromen. De komst van Nanine Linning bij Scapino is een mooi voorbeeld – al had ze Duitsland nodig om er te komen.

De ervaringen die jonge makers bij grotere gezelschappen op kunnen doen, zouden hun kansen om door te stromen wezenlijk moeten vergroten. Dat gebeurt te weinig. De situatie is nijpend; de gevolgen voor midcareers zijn pijnlijk, zoals blijkt tijdens de uitslagen van deze subsidieronde.

Hoe kunnen de vijf grootste organismen met hun lange adem meer betekenen voor makers uit het Nederlandse middenveld? Dat is een van de urgente vragen aan het dansveld, het ecosysteem. Het zou het Nederlandse dansveld internationaal ook een steviger gezicht kunnen geven.

In de buurdiscipline theater – logischerwijs meer gebonden aan een Nederlandstalig gebied – stromen talenten uit de midcareer-generatie nu wel door naar de top: zie onder anderen Eline Arbo, Char Li Chung en Daria Bukvić. Bovendien wordt een aantal grotere theaterhuizen vaste thuishaven voor steeds diversere groepen makers. Alida Dors laat aan het roer van Theater Rotterdam zien hoe het ook kan: een organisch systeem creëren geïnspireerd door de maakpraktijken van hiphop crews. Teksttheater naast dans en performance. Ze creëert in haar huis met financiering voor een theatergezelschap, extra plekken voor de dans. Het promoveerde er zelfs mee van middelgroot tot groot gezelschap, met een miljoen euro meer.

Ook al vallen er in de theatersector ook klappen, de grenzen worden in ieder geval sterker opgerekt. Die stem is beter hoorbaar, die vuist slaat harder op tafel.

V Is er licht na de tunnel: een ecosysteem in 2028

Het bouwen aan een aangekondigd, verbeterd, nieuw stelsel begint nu. De dans zelf moet mede vormgeven aan het ideale ecosysteem met ruimte voor groei, bloei en doorstroom.

Het dansecosysteem heeft nood aan een groeiend bewustzijn. Je bent geen ecosysteem wanneer je je laat begrenzen door je eigen praktijk. Je bent geen ecosysteem als je je peers als concurrenten ziet in de slag om het schaarse geld.

Zoek waar je kunt kijken over je eigen werkpraktijk heen. Je gemeenschap wordt sterker door oog voor elkaar: ‘Ik ben omdat wij zijn.’ Een ecosysteem heeft biodiversiteit én interactie nodig om vruchtbaar te kunnen zijn.

Neem daarom ook mondige mensen aan boord. Leer van elkaar en ook van de taal van fondsen en beleid. Het zal nog steeds nodig zijn.

Laat je gezamenlijke stem sterker horen, vertegenwoordig elkaar, wees solidair, zorg voor betere onderlinge interactie en meer wisselwerking met de wereld, ook al wordt dat laatste in de huidige subsidiesystematiek nog steeds vaak tegengewerkt. Wees trots, maak een vuist, open je mond, trap een gat.

En vooral: wees eigenwijs. Verloochen je belichaamde taal nooit. Neem een voorbeeld aan de eigengereide weg van niet-geïnstitutionaliseerde hiphop crews en kom nu met gelijkwaardige, andersoortige voorstellen van hoe het ook kan. Rek de grenzen op. Eis dat het fysieke en beeldende meetellen in de beoordelingsstructuur. Voorziet het financieringssysteem niet in een behoefte? Toon nu samen aan dat die behoefte noodzakelijk is.

Werk nú samen om het systeem straks mede naar je hand te kunnen zetten. Zie elkaar. Steun elkaar. Voed elkaar. Draag de breedte van het ecosysteem samen. Met een grote mond. Dat mag. Dat moet.

Foto: Sjoerd Derine. Op de website van de Dansdagen is een pdf-versie van de hele speech te downloaden.