Theaterkrant voert een serie gesprekken over de (artistieke) gevolgen van ‘unfaire’ praktijken. Toneelschrijver Jorieke Abbing mist de ruimte in haar hoofd ‘om eindelijk eens werk te kunnen maken van het schrijven van een kinderboek’.
In de theatersector verkeren velen in een bijzonder zwakke arbeidsmarktpositie en de mate van uitholling is groot. Theaterkrant voert een serie gesprekken over de (artistieke) gevolgen van ‘unfaire’ praktijken. Daarbij kijken we vooruit naar wat een gezonder werkklimaat allemaal zou kunnen opleveren. Deze week Selm Wenselaers, dramaturg, creatief producent en stadsconservator van Arnhem.
Wat zou er voor jou moeten gebeuren om je werkpraktijk te verbeteren?
Ik denk dan aan de term tussentijd. Volgens Erasmus is dat pas op de plaats maken, gewoon even stilstaan. Een van de grootste kwaliteiten die mensen in onze sector hebben is nieuwsgierigheid en openheid. Het is de allergrootste opgave om die te behouden, om open en nieuwsgierig te blijven. Bij veel makers die ik spreek of met wie ik werk zie ik hoeveel moeite ze daar mee hebben. Het gevoel overheerst van een grote productiedwang, en nauwelijks van productiedrang.
Hoe is dat voor jou?
Ik ben nu als zelfstandige werkzaam voor zowel het theater als voor een museum. Die twee werelden zijn echt anders. In het museum ligt het tempo lager, het heeft een ander ritme. In het theater loop je eigenlijk een marathon met tussensprints, dat is heel heftig. Het theaterseizoen loopt met de zomerfestivals in Nederland en Vlaanderen inmiddels onafgebroken door. Er bestaat geen tussentijd meer. Je moet daar zelf over waken. Ik vind dat lastig, maar ik word er wel beter in. Ik moet minder van mezelf sinds ik uitstapjes maak naar de museumwereld. Ik begin me steeds meer comfortabel te voelen in een soort middenpositie waarbij ik dingen kan verbinden, zonder een specialist te zijn. Ik denk dat ik iets te diep in één sector was getrokken. Terwijl het heel gezond is om dingen te laten stromen vanuit verschillende punten in plaats van een stroom te volgen.
Wat is toch in de podiumkunstensector waardoor je zo in die stroom wordt meegetrokken?
Ik zie dat vooral in Nederland, waar de afgelopen kunstenplannen echt de focus is komen te liggen op produceren, op output. We zijn vergeten dat daar natuurlijk inspiratie aan vooraf gaat, onderzoek, experiment. Daarvoor is fysieke ruimte nodig, een plek, en die vind je steeds minder. En tijd. Maar tijd is geld natuurlijk, en het geld gaat vooral naar het produceren, ten koste van het voortraject. Daar gaan we allemaal maar in mee, ik vind dat heel gek. Een uitzondering is een groep als Schwalbe, die tegen de stroom in gaat, of een productiehuis als SoAP, dat probeert op een heel andere manier te produceren. Ik hoop dat die voorbeelden uitnodigend werken voor mensen in de sector, om hun eigen praktijk op een andere manier in te richten. Om niet alleen hun producties als artistiek proces te zien, maar hun hele praktijk. En dat ook de theaters gaan herbezinnen en hun praktijk gaan beschouwen als artistieke praktijk.
Nu komt er weer een kunstenplanronde aan, hoe kijk je daar tegenaan?
Tja, dat speelt in ons veld natuurlijk ook zo’n grote rol. Er is eigenlijk geen tijd om plannen te maken, dat doen we allemaal terwijl de trein rijdt. Ik heb het geluk dat ik nu werk voor een museum dat lange tijd dicht is vanwege renovatie. Nu kan alles, de herinrichting van het gebouw, maar ook de organisatie kunnen opnieuw bedacht worden. Ik gun een instelling als Theater Rotterdam eigenlijk ook een grote renovatie. Niet alleen dat de schouwburg dicht gaat, maar dat er gewoon een jaar niet geproduceerd wordt. En nog een aantal theaters in Nederland gun ik van harte dat ze de deuren even dichtdoen en zichzelf opnieuw mogen uitvinden.
Maar iedereen is de hele tijd bezig met het halen van targets. Dat levert een rare situatie op waarbij niemand verder kan denken. Er zijn geen vergezichten meer, geen aspiraties. Omdat iedereen maar denkt: dit zijn nu eenmaal mijn contouren, dit is het speelveld dat mij is toebedeeld. Er is zoveel onmacht. Dat geldt, vermoed ik, ook voor de mensen die voor de fondsen werken, of voor de minister, die ook niet durft te tornen aan het huidig bestel en niet te drastisch wil hervormen. Er is veel behoud, hooguit worden er kleine stapjes gezet.
Kijk bijvoorbeeld naar de dikke brochures van de schouwburgen, werk dat hen vier maanden bezighoudt en waar een hele communicatiedienst voor nodig is. Om die brochure op tijd af te hebben moeten theatermakers minstens een jaar van tevoren weten wat ze gaan doen. Terwijl in het vlakkevloercircuit tachtig procent van de verkoop in de week zelf gebeurt, dat is veel flexibeler. Je kan het blijkbaar dus fundamenteel wel herdenken.
Waarom gebeurt dat dan niet?
Daar is de tijd niet voor. Maar ook: theaters leggen de verantwoordelijkheid voor het slagen van het kunstwerk zo bij de makers. Als er geen kaarten worden verkocht is het al snel de schuld van de kunstenaar, dat die blijkbaar iets heeft gemaakt waar geen interesse voor bestaat of dat die het werk onvoldoende naar het publiek weet te brengen. Het vertrouwen moet ook van de kant van het theater komen, maar die kant beweegt zich als een wispelturige partner, gaat geen lange verbindingen aan.
Wat me opvalt is dat de marketingafdeling het verhaal van de voorstelling moet schrijven, terwijl de programmeur of artistiek leider dat zouden moeten doen. In Nederland wordt nauwelijks een onderscheid gemaakt tussen publiekswerking en publiekswerving, zoals dat in Vlaanderen bestaat. Werking gaat over duurzame relaties; met het werk, maar ook met het publiek.
Zou publiekswerking meer onderdeel moeten worden van het cultuurbeleid?
Er moet inderdaad iets bijkomen. Maar ik heb weinig vertrouwen in wat dat nu kan opleveren. Het kan ook snel doorslaan, zo van: we moeten andere doelgroepen bereiken. In Nederland heet dat vaak co-creatie, samen creëren met doelgroepen. Fondsen zetten daar dan ineens flink op in en het moet meteen renderen. Ik heb gezien waar dat toe kan leiden, als kunstenaars het veld worden ingestuurd om zich eens te gaan verhouden tot de samenleving. Dan gaan ze een paar dagen in gesprek, met een psychiatrische instelling of met daklozen, en dan moet daar een product uit komen, en dan is het weer klaar. Dat slaat absoluut de plank mis: het komt alleen wat ophalen, is artistiek vaak onder de maat, wordt gedaan met weinig kennis van zaken, en is niet duurzaam. Belangrijker: het raakt niet de kern van het artistiek beleid, het is nog altijd geen grondige herdenking van de positie van het theater.
Om die denkoefening te kunnen doen, moet je tijd maken, gaan zitten, samen nadenken. Dat gebeurt nauwelijks, theaters praten daarover ook niet met elkaar. Wat dat betreft is het inspirerend wat er in Brabant gebeurt, met PLAN, of Station Noord in Groningen, waar geclusterd wordt en veel meer in afhankelijkheden wordt gedacht dan vanuit de eigen autonomie. Dat zie je in de Randstad niet of nauwelijks. Werken vanuit wat makers nodig hebben en dat samen realiseren. Dat vereist een open mentaliteit, de bereidheid op te treden als makelaars. Ja, misschien hebben we eerder makelaars nodig, oliemannetjes, meer nog dan publiekswerkers, want het systeem heeft smeerolie nodig.
Maar eerst is een mentaliteitsswitch nodig. De crisis waar we nog maar net uitkomen heeft voor een erg defensieve houding gezorgd. Het crisisdenken is blijven hangen, waarbij het heel erg ieder voor zich is. Daarmee komen we niet verder. Maar als je aan solidariteit wil werken is het nodig dat organisaties vertrouwen hebben, op z’n minst in zichzelf. Dat heb ik vaak gemist in het theater.
Kijk naar de fair practice code, iedereen leest die puur als pleidooi voor eerlijke betaling, terwijl vertrouwen, duurzaamheid en solidariteit er wezenlijke onderdelen van zijn. Over die andere pijlers moeten we nu maar eens het gesprek gaan voeren. Ooit werkte ik een blauwe maandag bij E-Bay, echt zo’n Amerikaans bedrijf met pingpongtafels, natuurlijk met het idee dat ze daarmee efficiënter werken maar toch, daar is wel oog voor een bepaald soort welzijn. Dat zit helemaal niet in ons denken in het theater. We hebben eerder last van een vervelende en inefficiënte overlegcultuur. Er is geen uitwisseling, geen nieuwsgierigheid naar, bijvoorbeeld, hoe ziet een kantoor anno 2020 er eigenlijk uit? Mensen hebben verschillende behoeften als het gaat om de inrichting van hun werkomgeving. In het theater lijkt het taboe om hierover na te denken, terwijl het gewoon gaat om fatsoenlijke bedrijfsvoering. Het is een soort armoede. Het theater houdt eigenlijk geen rekening met het leven, dat is natuurlijk volstrekt waanzinnig. Het leven moet leidend zijn, daarna volgt het werk.
Hoe heeft dat zo kunnen gebeuren?
Omdat we dat hebben toegestaan. We zijn vergeten dat het een artistieke praktijk is waar we allemaal aan werken, iedereen, van programmeur tot technicus tot pr-medewerker – we bouwen allemaal mee aan hetzelfde Gesammtkunstwerk. Maar dat proces hebben we verengd tot in zes weken iets maken op de vloer. Hoe dat te doorbreken?
Vergis je niet: het theater is erg hiërarchisch ingedeeld, met vaak een intendant die absoluut leider is, een directeur, een zakelijk directeur. Terwijl er genoeg andere modellen zijn die meerstemmigheid omarmen. Het is natuurlijk interessant voor Theater Rotterdam om veertien makers aan zich te binden maar als je die geen stem geeft, waartoe leidt dat dan? Zelfs het voeren van gesprekken hierover intern werd als staatsgevaarlijk gezien. Ho wacht, jullie maken voorstellingen, jullie gaan toch niet nadenken over de organisatie! Maar hier gaat het dus precies over. Het theater is een geheel, een artistieke praktijk, dat moet zich vertalen in een heel andere benadering van wat we doen en hoe we werken. Met meer verbeelding en poëzie, ook in de bedrijfsvoering, en ook in de subsidieaanvragen.
Dat vraagt ook om een ander denken in cultuurbeleid, een omslag in wat subsidiënten vragen. In Vlaanderen is er meer sprake van functies waar je als instelling op kan intekenen. Dat gaat om productie en presentatie, maar ook om experiment en onderzoek; het hele proces. In Nederland blijft het al snel beperkt tot de functies produceren en presenteren. Andere pijlers komen niet aan bod, eenvoudigweg omdat ze niet benoemd worden. Het is toch jammer dat Het Huis Utrecht niet volwaardig een functie van residentieplek kan vervullen, maar moet aanvragen als productiehuis, omdat alleen die functie wordt gevraagd?
We moeten meer denken in ecosystemen waarbij je allemaal een radertje bent, je deel uitmaakt van een groter geheel. Maar eerst tussentijd, eerst is het tijd om stil te staan. Misschien moet de theatersector maar eens een tijd dicht, moet er maar eens een jaar niets worden gemaakt en getoond. Laten we een tussenjaar inlassen, voor we ons gaan opmaken voor de volgende vier jaar die voor de deur staan. En laten we eens kijken wat er zou gebeuren als we onszelf die tussentijd gunnen.
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door:
Supergoed verhaal! Dank!
Exact, het had niet beter gezegd en geschreven kunnen worden, dankjewel Selm.
Prima en inspirerend voorstel!
In de roos. Helemaal mee eens!