‘Kent u dat?’ ‘Heeft u hier weleens van gehoord?’ Het publiek blijft nagenoeg stil terwijl Herman Haan (Ruurt de Maesschalck) vol enthousiasme vertelt over de Dogon en de Tellem, Afrikaanse volkeren die hem fascineerden. Hij zit in een vliegtuigstoel, af en toe komt een stewardes een drankje brengen, en hij spreekt het publiek aan alsof zij de passagiers zijn die naast hem zitten op zijn zoveelste vlucht van Mali naar Nederland. (meer…)
De podiumkunsten moeten totaal nieuwe wegen inslaan om het hoofd te bieden aan de heersende ‘politiek van angst en woede’ in Europa en de Verenigde Staten van Amerika. Zij moeten innige relaties aanknopen op basis van gelijkwaardigheid met Afrikaanse en Aziatische podiumkunstenaars. Gezien ons koloniale verleden ‘zijn zij van ons, en wij net zo goed van hen’. Het is de enige uitweg uit een impasse ‘die ons werk van de laatste 25 jaar teniet heeft gedaan’.
Dat zei de Amerikaanse regisseur Peter Sellars zondag in een gepassioneerde speech in het Amsterdamse Compagnietheater, tijdens een avond van debat en reflectie ter ere van Frie Leysen, de Vlaamse festivaldirecteur die woensdag de Erasmus Prijs krijgt uitgereikt. Leysen (1950) verwierf wereldwijde faam met de stichting van het Kunstenfestivaldesarts in Brussel in 1994, dat zij vervolgens tien jaar lang leidde. Tot voor kort leidde zij de Wiener Festwochen, het rijkste theaterfestival van Europa, zo niet de wereld.
Leysen, die voor drie jaar had getekend, verliet de Festwochen al na één, in artistiek opzicht ‘enorm succesvol’ seizoen. In een open brief, gepubliceerd in het Oostenrijkse blad Profil, legde zij uit waarom. Net als het Holland Festival en de festivals van Avignon en Edinburgh ontstonden de Wiener Festwochen kort na de Tweede Wereldoorlog. ‘Al deze festivals hadden als doel de culturele uitwisseling in Europa te intensiveren,’ schreef Leysen in Profil. ‘En inmiddels lijden zij allemaal aan een verlies aan artistieke betekenis: zij zijn roestig geworden, de aansluiting kwijtgeraakt, vervallen tot relikten uit het verleden, vermalen tussen hun artistieke opdracht en hun rol als marketingvehikel voor hun stad.’
Van het ‘gigantische budget’ van dertien miljoen euro per editie besteden de Wiener Festwochen slechts vijf miljoen aan het hoofddoel, ‘de productie, coproductie en presentatie van artistieke projecten’. De benoeming van de artistieke intendant voor drie tot vijf jaar is ‘problematisch’. De zakelijk leider zit langer en is dus de enige die zorgt voor continuïteit. ‘De leiding van de Wiener Festwochen zoals ik die heb ervaren, is een feodaal systeem,’ schreef Leysen, ‘dat handelt naar het devies “Divide et impera”, met een zeer geringe mate van loyaliteit en weinig belangstelling voor de kunsten en de kunstenaars.’
De podiumkunsten, aldus Sellars in zijn toespraak, hebben als taak ‘de mensen gezamenlijk moeilijk terrein te laten overwinnen’. Werkelijke liefde is ‘leren houden van de moeilijke persoon’, in jezelf en in de ander. Goede theaterkunst zoekt die moeilijke kant op, en verzoent zijn publiek ermee. Helaas is die notie niet langer besteed aan een overheid die, zowel in de VS als in Europa, het mes heeft gezet in kunstsubsidies en kunstonderwijs op school. Net als het fascisme tachtig jaar geleden deed, merkte Sellars op. ‘Wij moeten allemaal onder ogen zien dat Frie, na 25 jaar hard werken, weer bij nul kan beginnen.’
Na Sellars’ speech opende een discussie onder leiding van Neil Wallace, de Schotse programmeur van de Rotterdamse Doelen, nieuwe, meer optimistische vergezichten. Deelnemers waren, behalve Leysen, de Iraanse theaterregisseur Amir Reeza Koohestani, Seong Hee Kim, artistiek directeur van het Zuid-Koreaanse festival Bo:m, en de Braziliaanse componist Paulo Zuben, initiator van een muziekonderwijsprogramma dat inmiddels dertienduizend Braziliaanse schoolkinderen bereikt.
Volgens Zuben heeft dat zijn leven veranderd. ‘Ik heb veel meer, en veel intensiever contact met jongeren. Ik verlang niet terug naar het solitaire bestaan van de componist.’ Seong leerde door haar contact met Leysen inzien dat Aziatische performers en programmeurs niet veel meer deden dan Westerse kunst kopiëren. ‘Wij moeten op zoek naar onze artistieke wortels.’ En die zijn supersterk, betoogde Sellars. ‘Westerlingen begrijpen nooit dat kunst in Azië en Afrika een integraal onderdeel is van het leven, van het proces dat de mens maakt tot een beschaafd wezen. Aziaten staan van oudsher constant in contact met de natuur, met de dood, met de overledenen. Zij hebben net op tijd beseft dat zij die tradities moeten koesteren.’
Kunstenaars als Sellars en Zuben, en programmeurs als Seong en Leysen, proberen zulke internationale invloeden te incorporeren in hun werk. Leysen spreekt liever van ‘universele’ invloeden. Koohestani bracht een belangrijke relativering aan. Dance on glasses (2001), het stuk dat hem internationale faam bracht, was gebaseerd op zijn liefde voor een vrouw die hem had verlaten – zo maar, zonder nadere toelichting. ‘Het was geen internationaal stuk,’ grapte Koohestani. ‘Zelfs niet nationaal. Het ging over mij en mijn ex.’
(Peter Sellars, foto Rose Lincoln)