Theaterkrant interviewt filosofen, kunstenaars en critici en vraagt hen te reflecteren op de coronacrisis. Aan het eind van elk interview wordt hen gevraagd een nieuwe denker aan te dragen. Quinsy Gario droeg de Mexicaanse socioloog Rolando Vázquez Melken aan. Voor hem vraagt de coronacrisis om een moment van bezinning: ‘Deze crisis onthult dat wat er al was, maar wat we niet konden zien.’
Vázquez Melken is een Mexicaanse socioloog en dekoloniaal denker; sinds 2007 is de Utrechtse University College Roosevelt zijn academische thuishaven. Zijn onderzoek draait rondom de dekolonisatie van instellingen, kennis en esthetiek. In dit interview gebruikt Vázquez bewust geen ik-vorm, maar spreekt als wij. Hij benadrukt dat we geen eigenaarschap hebben over wat we zeggen, maar collectief nadenken. Zo laat Vázquez Melken gelijk de dekoloniale theorie doorschemeren dat zijn denken, een positie is die in voortdurende interactie en relatie staat tot andere vormen van kennis.
Op welke manier beïnvloedt jouw theoretische achtergrond je blik op de coronacrisis? Waar let je op?
‘Deze crisis vraagt om een moment van bezinning. Tijdens mijn PHD- onderzoek las ik Hannah Arendt en zij gebruikt de term ‘event’. Die term is erg relevant voor de situatie waarin wij nu verkeren. Voor Arendt is event een gebeurtenis die de continuïteit van de geschiedenis verbreekt en die tegelijkertijd dingen toont die er altijd al waren, maar die we niet konden zien. De coronacrisis kun je eigenlijk ook beschouwen als zo’n event, niet omdat het een nieuwe wereld creëert, maar omdat het de wereld waarin we leven toont zoals we die niet eerder konden zien.’
‘In het begin waren mensen nog hoopvol dat deze crisis een eind zou maken aan een systeem van onderdrukking: een systeem van overconsumptie dat het leven op aarde en het leven van arme mensen consumeert. Eerst gaf het stilvallen van dat systeem sommige mensen misschien de hoop dat er iets wezenlijk zou veranderen en dat we er los van zouden kunnen komen, maar langzamerhand zie je dat dit verschuift naar een gevoel van wanhoop. Zij realiseren zich dat deze crisis de logica van het systeem juist eerder versnelt en versterkt dan dat het die verandert. Het gemak waarmee mensen de onveranderlijkheid van dat systeem accepteren baart ons zorgen: we hebben een gevoel dat er een verlangen is om geregeerd te worden. In literatuur over autoritaire systemen is het een bekend verschijnsel dat in tijden van crisis het verlangen ‘bestuurd te worden’ de wens naar vrijheid overneemt.’
‘Dit verlangen om geregeerd te worden, toont hoe makkelijk we het lijden van anderen ontkennen. Ik denk dat er in deze crisis een tweedeling is: er zijn mensen die extreem lijden en gevaar ervaren, en er zijn mensen die hun leven voortzetten zoals altijd. Zij houden zich aan social distancing en hebben het gevoel dat daarmee alles goed komt. Zij ontwikkelen een soort gevoelloosheid die een blokkade creëert tussen henzelf en dat wat er werkelijk aan de hand is in het leven van anderen die het moeilijk hebben.’
‘Geregeerd worden is ook een manier om te ontkennen dat dit geïndividualiseerde en geïsoleerde leven betekenisloos is. Wellicht heeft het verlangen bestuurd te worden iets te maken met de angst om de eigen kwetsbaarheid onder ogen te zien.’
Zie je een rol voor de kunsten in de coronacrisis?
‘Ik zie een zeer belangrijke rol. De podiumkunsten zijn altijd cruciaal geweest voor reflecties van de kwetsbaarheid van het lichaam, reflecties van samenzijn en het belang daarvan in een maatschappij. Deze crisis brengt het samenzijn meer dan ooit in gevaar! Het moderne systeem met een focus op individualisme en overconsumptie van de aarde en levens van anderen, ondermijnt het ‘samenzijn’ al sinds dat systeem bestaat. In de kunsten is plaats voor kritische reflectie. Dáár kan gewaarschuwd worden voor dit verlies van samenzijn en voor wat je ‘het verlies van het lichaam’ zou kunnen noemen; daar kunnen we nog rouwen om dat verlies. Reflecties in de kunsten moedigen een kritische betrokkenheid aan die urgent is en een zinloze en oppervlakkige manier van zijn tegengaat. Hoe kunnen we binnen de podiumkunsten aandacht vragen voor kritische betrokkenheid, voor zorgen, voor het stellen van vragen, en hoe kunnen we daar de strijd voeren tegen het verlies van samenzijn? Dit zijn het soort reflecties die ik het liefst in de kunsten zou zien, dat is zinvoller dan je te focussen op ‘hoe kan ik mijn choreografie aan social distancing aanpassen?’’
‘Wij zien de kunsten als een van de weinige plaatsen in deze geïndividualiseerde consumptie-maatschappij waar de mogelijkheid ligt een strijd te voeren tegen de oppervlakkigheid en het verlies van een lichaam dat in relatie staat tot anderen. In deze crisis zijn we het normaal gaan vinden om ‘lichaamloos’ te zijn; filosofisch gezien zouden we kunnen spreken van een afstandsloosheid tot het scherm. Wanneer we communiceren via een scherm is het niet dat we afstandelijk zijn – we zijn zonder enige vorm van afstand. Als er tussen mensen een afstand bestaat, verhoud je je nog steeds tot anderen: de afstand de er tussen jullie is creëert een bepaalde spanning, het is een relatie die iets produceert. Een scherm creëert een afstandelijke scheiding zonder afstand en er is geen relatie meer. De coronacrisis als event toont hoe afstandsloosheid functioneert zonder enig bewustzijn – zonder enige weerstand.’
‘Deze toestand van afstandsloosheid, kan ernstige vormen aannemen; bijvoorbeeld in relatie tot de dood. Ik denk dat we op bestuurlijk niveau in Europa een enorme inspanning zien om de dood te verstoppen. Een poging om de dood te reduceren tot niet meer dan een cijfer, een statistiek, een diagram: het is een curve die we moeten flatten. Maar dood is een ervaring die oproept tot rouwen, tot helen. En dan heb ik het niet over helen in een ziekenhuis, op de IC of aan een beademingsapparaat. Ik heb het over de noodzaak van een collectief helen; over de noodzaak om het lijden waar onze gemeenschappen doorheen gaan te verwerken. Ik zie theater als een fundamentele plaats voor het reflecteren en ervaren van dit soort collectief helen.’
‘Kunnen de podiumkunsten een plaats bieden waar we dit lijden waarnemen en een plaats geven in plaats van het te verstoppen? Kan het een ruimte zijn waar we de afstandsloosheid tegengaan en een samenzijn weven? Het theater is de plaats waar we onze kwetsbaarheid collectief onder ogen kunnen zien.’
Hoe ziet een theater waarin je die kwetsbaarheid aangaat eruit?
‘We kunnen veel leren van niet-Westerse volkse tradities, die draaien om rouw en herdenken. First Nation dansvormen en theatervormen in Abya Yala [oorspronkelijke naam van continent Amerika], Afrikaanse dans, bezitten middelen om met herdenken en rouw om te gaan. Er zijn zoveel bronnen in de podiumkunsten waaruit we kunnen leren hoe om te gaan met gezamenlijk lijden en met de taak van heling die ons is ontnomen. Ik denk dat zelfs de meest standaard psychologie van het Westen ons vertelt dat verbergen van lijden niet gezond is. Je moet het lijden zien om het te kunnen verwerken, en ik denk dat we de mogelijkheid hebben een betere maatschappij te bouwen als dat verwerken ons lukt. Maar dat gebeurt niet in de manier waarop we nu geregeerd worden, en in de vormen van scheiding en individualisme waarin we nu leven.
Wij denken dat binnen de consumptiemaatschappij de kunsten een van de weinige plekken is waar dit gevoel van gemeenschap kan ontstaan. In de gemeenschap is de taak van helen ontzettend belangrijk. Rouw en samenzijn zijn fundamenteel voor de gemeenschap om te bestaan, om te overleven en om te kunnen groeien. In deze coronacrisis zien we echter helaas vooral die krachten die het samenzijn ondermijnen en zo de gemeenschap onmogelijk maken.’
‘Nu is er veel zorg om de instorting van de economische groei, maar we lijken niet te kunnen inzien dat die groei de vernieling van de aarde tot gevolg heeft. Deze economie zou getransformeerd moeten worden; we moeten af van een destructieve economie die gebaseerd is op extractie en vernieling. De kunsten zouden ons in aanraking kunnen brengen met andere vormen van niet-dominante kennis. In veel niet-Westerse filosofie hebben mensen een ander idee van wat de mens is: een niet-antropocentrisch idee, een idee waar we eerst Aarde zijn en daarna mens, niet andersom. We lijken ons niet te kunnen herinneren dat werkelijk alles in ons lichaam uit de aarde voortkomt. We leven met een wereldbeeld waarin we als individu de aarde bezitten, wat ontzettend absurd is.’
Hoe verhoud jij je als socioloog en dekoloniaal denker tot het culturele veld?
‘In de dekoloniale theorie houden we ons bezig met wat we ‘dekoloniale aesthesis’ noemen; dat is het dekoloniseren van de canon van de Westerse esthetica. We houden ons bezig met dekolonisatie van het museum, de dans, de hedendaagse kunst, et cetera. Het dekoloniale zet de Westerse canon een spiegel voor van andere ontologieën, andere manieren van zijn en het ervaren van de wereld; manieren die buiten het kader van het ‘hedendaagse’ zijn geplaatst. Het Westen blijft een autoriteit in het bepalen van de canon en van wat als ‘hedendaags’ wordt gezien. Als Westerse instituten al mensen van andere delen van de wereld uitnodigen, doen ze dat nog steeds binnen het esthetische en temporale kader van het Westen.’
In je werk benadruk je het belang van luisteren, waarom?
‘Luisteren is fundamenteel om van een logica van enunciatie, van verkondigen, naar een logica van receptie te gaan. De geschiedenis van de Westerse esthetiek is die van de controle en macht van enunciatie, van het verkondigen en uitdrukken: de macht van het vormgeven van de ervaring. Voor een verschuiving van de macht van enunciatie naar de beweging van receptie is luisteren fundamenteel. Luisteren is dan ook geen passieve bezigheid zoals het in de logica van enunciatie wel wordt voorgesteld. Luisteren geeft ons de mogelijkheid om de ander werkelijk te ontvangen, alteriteit te ontvangen, in plaats van de ander te reduceren tot je eigen veld van enunciatie, tot je eigen denkkader. Dekoloniale aesthesis richt zich op het ontvangen van de diversiteit van de wereld, in plaats van een ontwerp vast te stellen, iets dat vooraf bedacht is.’
‘Voor ons is receptie de mogelijkheid om meer te worden dan een individueel subject. De mogelijkheid het individuele ‘zelf’ te ontvluchten. Wat als we in plaats van de ander te consumeren – zoals in een oude etnografische tentoonstelling, etnografisch theater of het exotische toerisme van vandaag de dag – de ander zouden ontvangen, zodat we meer zouden kunnen worden dan enkel ons beperkte zelf?’
Je wordt vaak uitgenodigd om te spreken over hoe het museum te dekoloniseren. Vertaalt die vraag zich ook naar andere kunstinstellingen? Hoe kunnen we het theater dekoloniseren bijvoorbeeld?
‘Wat voor ons raadselachtig was, is dat er in de Westerse kunstgeschiedenis een duidelijke scheiding tussen de black box en white cube is. Het is alsof de instellingen heel verschillende gesprekken hebben, maar de vragen zijn hetzelfde en ze behoren tot dezelfde lijnen van denken. Ik werk met dansers als Amanda Piñaen Fábian Barba; in gesprek met hen is die scheiding niet relevant. De black box en white cube hebben een soortgelijke theoretische achtergrond, maar om de een of andere reden is er een scheiding ontstaan die in stand wordt gehouden door een institutionele geschiedenis. De gesprekken lopen parallel, maar de kunstinstellingen praten zelden met elkaar.’
‘De gesprekken die we voeren over dekolonialiteit op dansconferenties zijn vaak identiek aan de gesprekken die in musea of op universiteiten gevoerd worden. De vragen die we stellen zijn sociaal, het zijn vragen van deze tijd en ze behoren tot veel verschillende velden. Daarom zien we dat binnen de podiumkunsten steeds meer mensen de vraag stellen: hoe kunnen we dekoloniseren?’
Eerder sprak je van een verlangen bestuurd te worden. In Nederland zit de cultuursector in een afhankelijke positie, ze is afhankelijk van subsidie en past zich aan aan subsidiecriteria. Hoe kunnen we daarmee omgaan?
‘In ons werk vertrekken we eerst vanuit de noden van sociale groepen, vooral zij die uitsluiting en onrecht ervaren. We luisteren naar hun reflecties en geschiedenis, zoals de geschiedenis van slavernij en kolonisatie die verzwegen wordt. Deze sociale en historische ervaringen bepalen ons doen en laten. Subsidie aanvragen en het zoeken naar materiele middelen is pas de tweede stap. Op een bepaalde manier keren wij de logica om: we werken niet voor subsidie, we passen onze projecten niet aan subsidiecriteria aan. Eerst werken we en pas daarna gaan we op zoek naar materiële ondersteuning.’
‘Toen onze Decolonial Summer School elf jaar geleden in Middelburg begon, richtten we ons op een onderwerp waar niemand op dat moment nog om gaf: dekolonisatie. Wij dachten: dit is belangrijk, juist vanwege de haast vergeten slavernijgeschiedenis van de stad Middelburg. We financierden onszelf met cursusgeld, omdat er geen echte interesse was van subsidie-verstrekkers, maar wel bij de studenten die al vragen stelden. We vertrokken dus niet vanuit de vraag van een instituut. Dat is een dekolonialistische manier van werken: een erg tegen-intuïtieve logica voor mensen die eerst denken vanuit financiering. Eerst creëerden we ons eigen vocabulaire en ideeën, daarna vonden we institutionele ruimtes die ons wilden hosten. Maar het instituut was niet betrokken bij het inhoudelijke programma.’
‘Ik denk dat bestuurders in institutionele ruimtes niet de vorm of de inhoud van de projecten zouden moeten bepalen, maar ruimte en ondersteuning zouden moeten bieden voor de stemmen en lichamen die niet gehoord en gezien worden, voor degenen voor wie zo’n instituut geen thuis is, die historisch gezien uitgesloten zijn van de kunstenaars en het publiek. Zo zouden instituten die hun koloniale voorgeschiedenis erkennen politiek kunnen bedrijven en ruimte kunnen bieden aan de werelden die ze in het verleden hebben steeds hebben buitengesloten.’
Naar wiens reflecties ben jij benieuwd?
‘Patricia Kaersenhout, zij staat aan de voorgrond van Nederlandse dekoloniale kunstenaars en is een belangrijk denker en activist. Haar werk heeft veel witte Nederlandse institutionele barrières opengebroken.’