Podia en bespelers gaan gezamenlijk informatie verzamelen en uitwisselen op een nieuw Digitaal Informatieplatform Podiumkunsten (DIP). De data kunnen gebruikt worden voor onder meer efficiëntere marketingacties en het stroomlijnen van administratieve processen.
Gezelschappen en theaters kunnen een groter en diverser publiek bereiken, maar daarvoor moeten ze veel beter gaan samenwerken. Dat is de belangrijkste conclusie van Over het voetlicht, het rapport van commisie Ter Horst dat vandaag in Den Haag wordt gepresenteerd aan minister Bussemaker van Cultuur. De NAPK en VSCD gaven opdracht aan de commissie onder leiding van voormalig minister Guusje ter Horst om het huidige en potentiële publieksbereik van het gesubsidieërde theater te onderzoeken.
De commissie, naast Ter Horst bestaande uit Ryclef Rienstra (directeur VandenEnde Foundation), Rinda den Besten (voorzitter PO-Raad) en Sadik Harchaoui (directeur Stichting Society Impact), deed in de afgelopen maanden onderzoek naar de bezoekers van het gesubsidieerd toneel. Belangrijke leidraad is SCP-onderzoek waaruit blijkt dat 51 procent van de Nederlanders geïnteresseerd is in toneel, maar dat slechts 17 procent het theater ook daadwerkelijk bezoekt. De voornaamste redenen om thuis te blijven, aldus het rapport, zijn ‘het veronderstelde risico iets te zien wat niet bij hen past, het gebrek aan herkenbare (cultureel diverse) verhalen en een gebrek aan urgentie om een kaartje te kopen’.
In Over het voetlicht stelt de commissie dat kunstinstellingen hun publiek minder moeten zien als consument die een avondje uit gaat en meer als ‘burger binnen een specifiek maatschappelijk netwerk’. Meer samenwerking is nodig om het juiste publiek bij de juiste voorstelling te vinden en om beter aan te sluiten bij de belevingswereld van het publiek. Subsidiërende overheden worden medeverantwoordelijk geacht voor dit streven en de commissie beveelt dan ook aan dat gemeenten minder geld investeren in stenen en meer in mensen.
De commissie doet 37 aanbevelingen aan theaters, gezelschappen, branchevereningingen en overheden, toegespitst op enerzijds het vinden van een groter en diverser publiek en anderzijds het oplossen van knelpunten. De commissie adviseert onder meer het volgende:
- Theaters: ‘Doe niet allemaal hetzelfde. Kies als theater een voor het publiek herkenbaar en helder profiel dat aansluit bij de bevolkingssamenstelling van de regio en stem het aanbod van de verschillende schouwburgen binnen een regio op elkaar af.’
- Gezelschappen en theaters: ‘Gezelschappen weten welk publiek bij welke voorstelling past, theaters kennen de specifieke samenstelling en wensen van hun publiek. Deel die kennis intensief met elkaar om de communicatie en marketing zo effectief mogelijk af te stemmen.’
- Jeugd en scholen: ‘Ga als gezelschappen en scholen relaties met elkaar aan die verder gaan dan alleen die ene schoolvoorstelling. Leer op die manier elkaars wensen, vraag en aanbod beter kennen. Investeer in die relaties op lokaal en op landelijk niveau.’
- Gemeenten: ‘Zie de schouwburg als een maatschappelijke instelling in plaats van (alleen) een uitgaansgelegenheid die vooral renderend moet zijn. Reken daarom theaters niet alleen af op hun eigen inkomsten of hun bezoekerscijfers, maar ook op hun maatschappelijke impact.’
- Rijksoverheid: ‘Bewaak de gevarieerdheid van het toneellandschap. Geef het Fonds Podiumkunsten daarom meer beleidsvrijheid. Laat de strikte scheiding van disciplines los om interdisciplinaire podiumkunsten meer mogelijkheden te geven.’
- Algemeen: ‘Versterk de samenwerking in gezamenlijk, doorlopend, kwalitatief en kwantitatief publieksonderzoek.’