Beste collega-theatermakers uit Vlaanderen en Nederland,

We staan allemaal paraat om er weer in te vliegen. Na enkele weken van totale stilstand komt de economie stilaan weer op gang, dus moet ook de kunstensector volgen. Musea zijn weer open, en na de zomer (in Nederland al vanaf juni) kunnen we hopelijk terug naar voorstellingen en concerten. Velen van ons zijn nog harder aan het ‘flexwerken’ dan voordien, het is fijn om bezig te zijn en het begint weer te kriebelen om ons te laten zien. De plaatsen in de zaal zijn beperkter dan ooit, maar wij zijn blij met elk publiek, hoe klein ook.

Ook de theaters en productiehuizen durven weer vooruitkijken. Er ontstaat zelfs een duidelijke trend: open calls voor ‘coronaproof’ theater. Zo gaat de BNG Bank Theaterprijs – die jaarlijks tijdens het Nederlands Theaterfestival wordt uitgereikt – dit jaar ‘niet naar de meest veelbelovende jonge theatermaker van het afgelopen seizoen, maar naar de beste drie concepten voor een productie “op maat van de anderhalvemetersamenleving”’. Ook de KVS in Brussel lanceerde een oproep aan theatermakers, dansers, choreografen,… waarin ze aangeven ‘erg benieuwd te zijn naar jouw “coronaproof” solo performance van maximum dertig minuten!’

Jammer, ik had net het idee om iets te maken met een strijkkwartet dat vijf uur zou duren. Voor de BNG Bank Theaterprijs kan je je aanmelden tot 22 juni, de deadline bij KVS valt al op 12 juni. Net zoals de Vlaamse minister van Cultuur ons zeer laat op de hoogte bracht van de nieuwe projectsubsidieronde in mei, is ook nu de termijn erg kort. Je hebt toch niets te doen, dus vlieg maar zo snel mogelijk in je pen. Het beste idee wint: de wedstrijd is begonnen!

Dan klinkt de open call van Het Bos in Antwerpen een stuk aanlokkelijker: aangezien het een zomer zonder concerten en zwetende feestjes zal worden stellen ze hun ruimtes ter beschikking van muzikanten om hun ding te doen. Jammen in quarantaine: ik zou daar wel zin in hebben. In talrijke open calls lijkt ‘coronaproof’ echter de belangrijkste parameter. Nergens gaat het echt over inhoud. Uiteraard is veiligheid essentieel, maar is dat genoeg als thematisch vertrekpunt van een open call? Hebben organisaties bovendien geen programmatoren die zelf op zoek kunnen gaan naar interessante artiesten? Of, als deze initiatieven echt willen bijdragen aan de broodnodige ondersteuning van artiesten, waarom niet de mensen selecteren die het hardst getroffen zijn of weinig projecten in het vooruitzicht hebben? Moet onder het mom van solidariteit niet vooral diegene zonder werk winnen in plaats van het beste idee?

We willen best geloven dat deze initiatieven vertrekken vanuit een oprechte poging om makers en publiek weer bij elkaar te brengen en om de financiële moeilijkheden waar kunstenaars in verzeild zijn geraakt, te verzachten. Het wedstrijdkarakter van de open calls raakt echter een zere plek: er wordt ons gevraagd om creatief om te gaan met een situatie, alsof ideeën geen werk en het reageren op open calls geen dagenlange denk- en schrijfprocessen vragen. In die zin leiden dit soort van initiatieven in de eerste plaats tot een verdere precarisering van kunstenaars. Het is hoog tijd om ons als werknemers af te vragen hoe ver we hierin willen meegaan. Begrip voor veiligheidsmaatregelen is iets heel anders dan je als kunstenaar neerleggen bij – en zelfs buigen naar – het ‘nieuwe normaal’. Zeker wanneer het al lang duidelijk was dat het ‘oude normaal’ onhoudbaar geworden was.

Artistieke koppigheid
Theater is momenteel onmogelijk, het kan gewoon niet. Uit onze krampachtige zoektocht naar alternatieven spreekt een grote angst om niet en misschien nooit meer gezien te worden. Kunnen we écht niet een paar maanden zonder publiek? We lijken te ijdel om onze praktijk even naar de coulissen te verhuizen. Online voorstellingen, podcasts, publicaties of voorlezen uit een boek: kunstenaars wrongen zich in alle mogelijke bochten om toch maar ièts te doen, om zichtbaar te blijven.

Laat ons eerlijk zijn: echt buitengewone kunstwerken zijn het niet geworden. Banaliseren we zo ons eigen werk niet? De Zendelingen – een platform voor kunst en reflectie – vroeg mij onlangs om in een online interview een anekdote te vertellen of mijn hart te luchten, als ‘een druppel om de plaat heet te houden’. Een vergoeding was niet voorzien: liever gratis werk dan geen werk? Worden kunstenaars betaald voor het maken van promotiefilmpjes over gestreamde voorstellingen of het drukken van hun beeldend werk op affiches die in het straatbeeld te zien zijn? Om maar te zeggen: hoe duurzaam zijn alle oplossingen die het origineel bij benadering toch niet kunnen evenaren?

Deze situatie test de grenzen van onze artistieke integriteit: gaan we nu allemaal snel snel een monoloog bedenken die ‘coronaproof’ is, zodat we volgend seizoen toch maar ergens te zien zijn? Passen we ons flexibel aan aan alle mogelijke formats die ons geboden worden of kiezen we toch voor een zekere artistieke koppigheid? ‘Binnen de kunsten vind ik sowieso het repetitieproces, of het schetsboek of het atelier, het meest interessant. We moeten het publiek daar juist nu in uitnodigen’, vertelde Lotte van den Berg in een interview met Theaterkrant. Laten we onze aandacht richten op het ontwikkelen van dit atelier, niet op de gekmakende prestatiedruk. Volgens mij worden theatervoorstellingen vanuit een inhoudelijke grond geboren, en hebben ze tijd nodig om zich te ontwikkelen in dialoog met de juiste partners. Langere trajecten in samenwerking met de organisaties, meer werkruimte, een volwaardige financiering van ons werkproces: dàt zijn de zaken die ons een perspectief bieden en waarvoor we onze verantwoordelijkheid willen nemen.

Een paar duizend euro
Deze coronacrisis legt in de samenleving verschillende sociale en financiële wanverhoudingen bloot. Ook in de kunstensector is het contrast groot tussen de flexwerkende kunstenaars – die er allemaal luizige statuten op nahouden – en de werknemers binnen de kunst- en cultuurhuizen die van een vast contract en sociale bescherming genietenDaarnaast wordt andermaal pijnlijk duidelijk dat het systeem van de projectsubsidies onhoudbaar is geworden. Wellicht werden er in Vlaanderen op 15 mei een gigantisch aantal aanvragen ingediend. Het is de onzekere financiële situatie waarin velen van ons verkeren die ons ertoe drijft om onbetaald, op een paar dagen tijd, nog maar eens een project uit onze mouw te schudden in de hoop een paar duizend euro te winnen.

Wie van ons in september een subsidie ontvangt, mag daar natuurlijk blij mee zijn, maar het is toch allemaal erg relatief geworden. Ik ken veel theatermakers die niet goed zijn in dossiers schrijven, maar wel sterke voorstellingen maken en omgekeerd. Bij een andere commissie of onder andere omstandigheden had je misschien juist wel of geen subsidie gekregen. We stellen ons heel kwetsbaar op: we sturen zomaar al onze goede ideeën in en dan zien we wel wat er mee gebeurt. Een project realiseren zonder financiering is onmogelijk en partners uit het veld zijn onontbeerlijk. Natuurlijk zijn het bekwame mensen die onze dossiers zorgvuldig lezen en beoordelen, maar laten we ons bestaansrecht niet te hard afhangen van organisaties en commissies?

Samen door de bottleneck
De wedstrijd hield ons natuurlijk al lang voor corona in z’n greep, maar de intensiteit is toegenomen. Deze onzekere periode is geen opsteker voor je zelfvertrouwen, integendeel. Dat zie ik ook bij mijn moeder die een horecazaak heeft of bij mijn zus die dit jaar afstudeert aan de middelbare school. Maar de spanning en onzekerheid die ik zowel bij mezelf als bij jullie, bevriende theatermakers, muzikanten en kunstenaars zie, verontrust me en daarom stuur ik deze brief.

‘Laat ons vriendelijk zijn aan de ingang van de bottleneck’, zei Elsemieke Scholte, artistiek coördinator van d e t h e a t e r m a k e r, tijdens een Zoom-meeting onlangs. Dat vond ik een ontroerend beeld: de hele kunstensector samen aan de ingang van de bottleneck. Een paar maanden geleden stonden we daar ook toen de minister besliste om fors te gaan besparen op de cultuursector. Solidariteit alom: de grote kunstinstellingen stonden er schouder aan schouder met de jonge makers! Laat deze crisis alstublieft geen race uitlokken tussen organisaties en kunstenaars om als eerste weer optimaal operatief te zijn. Laat ons proberen om met zoveel mogelijk mensen, stap voor stap, door de bottleneck te gaan. We mogen ons niet tegen elkaar laten opzetten. In deze tijden is het organiseren van een wedstrijd wel het laatste wat je moet doen.

Hoe willen we in de toekomst de ‘dynamische ruimte’ – zoals Jan Jambon het in zijn visienota noemt – gaan verbeelden? Want het zal aan ons zijn om ze in te richten. Durven we positie in te nemen, verantwoordelijkheden op te nemen? We moeten nadenken over wat we op de lange termijn willen, in plaats van in te zetten op het snelle succes. Net als een aantal collega-jonge-theatermakers solliciteerde ik aan het begin van de lockdown voor de functie van Algemeen Directeur van het Antwerps kunstencentrum Monty. We zijn het niet geworden. Wel toont het aan dat we interesse hebben om de werking van onze organisaties te herdenken en ons niet eeuwig te willen buigen naar de betuttelende formats die anderen voor ons bedenken. Een half uur spelen op het plein voor de KVS: het spijt me, dat klinkt weinig inspirerend. Een seizoen zonder applaus is jammer, maar niet onoverkomelijk.

Lieve groeten en stay safe,

Louis

Met heel veel dank aan: Simon Baetens, Leonore Spee, Ferre Marnef, Tim Taveirne, Elias D’hollander, Peter Seynaeve en Elsemieke Scholte.


Louis Janssens studeerde Drama aan het KASK in Gent. Samen met Ferre Marnef maakt hij voorstellingen onder de naam Desnor. Deze open brief verscheen eerder bij het Vlaamse podiumkunstentijdschrift etcetera.  Foto: Kaupo Kikkas