Het is onmogelijk – of op z’n minst: onnodig – de plot van de Paradevoorstelling Rekepai na te vertellen. Het toneelstuk-in-een-toneelstuk, met daarin onder meer belangrijke rollen voor kippen, een tas en een personage dat vernoemd is naar een Duits pepermuntsnoepje, bestrijdt elke vorm van logica. Personages komen op uit banken, zakken indien nodig letterlijk door de grond, fictieve toeschouwers becommentariëren het stuk waar ze zelf onderdeel van uitmaken en dan is er nog iets met een garnalentaart.

Maar het meest in het oog springende aspect van deze voorstelling van Raf Stekelenburg, is dat het publiek zelf de rollen voor zijn rekening neemt. Buiten op het Paradeterrein worden de rollen verdeeld en krijgen de bezoekers uitbundige kostuums aangemeten – van capes tot ezelsoren – en het script van de voorstelling in hun handen geduwd. Binnen staan tafels in carré-opstelling en wordt de tekst vervolgens hardop gelezen. Er zweeft een smakelijk decortje waar verder niets mee gebeurt.

Rekepai; wederom een poging om iets revolutionairs te maken is een soort poging om Wim T. Schippers te combineren met het autoteatro-werk van makers als Ant Hampton – waarvan in Nederland al vaker werk te zien was dat uitsluitend bestond uit het lezen van een script, en waar verder geen performer aan te pas kwam. In het geval van Rekepai is Stekelenburg zelf present om de regieaanwijzingen voor te lezen.

Stekelenburg buitte de voordelen van een lezing ten opzichte van een enscenering lekker uit: hij maalde niet om praktische bezwaren, voerde objecten op als personages van vlees en bloed, met oplaaiende gevoelens en ethische bezwaren, schreef prozaïsche regieaanwijzingen die geen enkele regisseur serieus zou nemen en schreef het meest ondankbare bijrolletje in de geschiedenis van de toneelschrijfkunst.

Zijn tekst is – paradoxaal genoeg – consequent onvoorspelbaar, waardoor gaandeweg toch de spanning wegebt. In al zijn bravoure is Rekepai per saldo redelijk braaf: je zou hopen dat het concept gaandeweg radicaal wordt ontregeld of van betekenis verandert. Rekepai is volhardend in zijn absurdisme, en daardoor weliswaar vermakelijk, maar ook veel van hetzelfde.

Aan de overkant van het veld windt trio De Joke’s het publiek zingend om zijn vinger met ingenieuze muzikale composities en droogkomische songteksten. De Joke’s zijn, respectievelijk op toetsen, (bas)gitaar en drums: Bart Rijnink, Jan-Paul Buijs en kleinkunsttitaan Theo Nijland. Behalve dan dat Theo Nijland vanwege omstandigheden voor de gelegenheid is ingeruild door – ‘hoe heet ze ook alweer’ – Jip Wassenberg. Al laat hij toch nog even van zich horen.

Rijnink, Buijs en Nijland kwamen, aanvankelijk op initiatie van die eerste twee, tijdens de coronacrisis geregeld bij elkaar om samen nummers te maken. Superjoke bestaat uit een funky setlist van lekker weirde, absurdistische songs over de in meer of mindere mate gefrustreerde man. Binnen dat brede thema zijn de onderwerpkeuzes uiteenlopend en lekker banaal: het gaat over hoe om te gaan met compromitterende beeld- en geluidsopnames, vriendinnen die vreemdgaan en te laat verworven semi-wijsheden: ‘Als je iemand die je op een feestje hebt ontmoet van een dakterras duwt, dan is dat niet lief.’ Mooi is ook de bronstig-melancholische roadsong over de man die de stad achter zich laat na een stukgelopen liefde, maar zich tijdens de vele plaspauzes alsnog achtervolgd waant door verlangen en gemis. ‘En mijn pik, viel bijna uit mijn handen, van de schrik.’

Foto De Joke’s: Caroline de Winter

Lees hier al onze recensies en verslagen over De Parade van 2023